Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Bariton Konstantin Krimmel en pianist Julius Drake in Schumann

Bariton Konstantin Krimmel en pianist Julius Drake in Schumann

Kleine Zaal
21 februari 2023
20.15 uur

Print dit programma

Konstantin Krimmel bariton
Julius Drake piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Robert Schumann (1810-1856)

Liederkreis, op. 39 (1840)
In der Fremde
Intermezzo
Waldesgespräch
Die Stille
Mondnacht
Schöne Fremde
Auf einer Burg
In der Fremde
Wehmut
Zwielicht
Im Walde
Frühlingsnacht

Der Einsiedler
uit ‘Drei Gesänge’, op. 83 (1850)

pauze ± 20.45 uur

Johannes Brahms (1833-1897)

Vier ernste Gesänge, op. 121 (1896)
Denn es gehet dem Menschen
Ich wandte mich, und sahe an
    alle
O Tod, wie bitter bist du
Wenn ich mit Menschen- und mit
    Engelzungen redete

Wie bist du, meine Königin (1864)
uit ‘Lieder und Gesänge’, op. 32

Feldeinsamkeit (1877)
uit ‘Sechs Lieder’, op. 86

Sommerabend (1878)
Mondenschein (1878)
uit ‘Sechs Lieder’, op. 85

Die Mainacht (1866)
uit ‘Vier Gesänge’, op. 43

einde ± 21.30 uur

Kleine Zaal 21 februari 2023 20.15 uur

Konstantin Krimmel bariton
Julius Drake piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 1.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Robert Schumann (1810-1856)

Liederkreis, op. 39 (1840)
In der Fremde
Intermezzo
Waldesgespräch
Die Stille
Mondnacht
Schöne Fremde
Auf einer Burg
In der Fremde
Wehmut
Zwielicht
Im Walde
Frühlingsnacht

Der Einsiedler
uit ‘Drei Gesänge’, op. 83 (1850)

pauze ± 20.45 uur

Johannes Brahms (1833-1897)

Vier ernste Gesänge, op. 121 (1896)
Denn es gehet dem Menschen
Ich wandte mich, und sahe an
    alle
O Tod, wie bitter bist du
Wenn ich mit Menschen- und mit
    Engelzungen redete

Wie bist du, meine Königin (1864)
uit ‘Lieder und Gesänge’, op. 32

Feldeinsamkeit (1877)
uit ‘Sechs Lieder’, op. 86

Sommerabend (1878)
Mondenschein (1878)
uit ‘Sechs Lieder’, op. 85

Die Mainacht (1866)
uit ‘Vier Gesänge’, op. 43

einde ± 21.30 uur

Toelichting

‘Wie bist du, meine Königin...’ had de titel kunnen zijn van dit programma, waarin de persoon van Clara Schumann-Wieck impliciet centraal staat, aanbeden als zij werd door Robert Schumann én door Johannes Brahms.

‘Wie bist du, meine Königin...’ had de titel kunnen zijn van dit programma, waarin de persoon van Clara Schumann-Wieck impliciet centraal staat, aanbeden als zij werd door Robert Schumann én door Johannes Brahms.

Robert Schumann (1810-1856)

Eichendorff-liederen

door Frits Vliegenthart

‘Er zit veel van jou in deze liedcyclus,’ schreef Schumann aan Clara over zijn Liederkreis opus 39, op teksten van Josef von Eichendorff (1788-1857), en: ‘Het is absoluut mijn meest romantische [cyclus] tot dusver.’ Na een jarenlange strijd met de vader van Clara Wieck kon de componist in september 1840 eindelijk trouwen met zijn jongere geliefde: Clara was meerderjarig geworden. In april van dat jaar hadden Robert en zij een aantal gelukkige weken doorgebracht in Berlijn, waarop weldra de creatie volgde van de Eichendorff-cyclus. Deze maakt deel uit van de rijke oogst uit Schumanns ‘jaar van de liederen’.

De samenhang van de cyclus ligt – behalve in de keuze voor één dichter – daarin dat alle liederen een specifieke scène, jaargetijde, dag, nacht of situa-tie verbeelden. In der Fremde wordt in Eichendorffs verhaal Viel Lärmen um Nichts gezongen door Julie, die zichzelf op de gitaar begeleidt; gebroken piano-akkoorden suggereren bliksemflitsen met felle accenten op de hoogste noten. 

‘Er zit veel van jou in deze liedcyclus,’ schreef Schumann aan Clara over zijn Liederkreis opus 39, op teksten van Josef von Eichendorff (1788-1857), en: ‘Het is absoluut mijn meest romantische [cyclus] tot dusver.’ Na een jarenlange strijd met de vader van Clara Wieck kon de componist in september 1840 eindelijk trouwen met zijn jongere geliefde: Clara was meerderjarig geworden. In april van dat jaar hadden Robert en zij een aantal gelukkige weken doorgebracht in Berlijn, waarop weldra de creatie volgde van de Eichendorff-cyclus. Deze maakt deel uit van de rijke oogst uit Schumanns ‘jaar van de liederen’.

De samenhang van de cyclus ligt – behalve in de keuze voor één dichter – daarin dat alle liederen een specifieke scène, jaargetijde, dag, nacht of situa-tie verbeelden. In der Fremde wordt in Eichendorffs verhaal Viel Lärmen um Nichts gezongen door Julie, die zichzelf op de gitaar begeleidt; gebroken piano-akkoorden suggereren bliksemflitsen met felle accenten op de hoogste noten. 

  • Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

    Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

  • Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

    Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

In het liefdeslied Intermezzo zet de zangstem in op een van de zogeheten ‘Clara-thema’s’, niet verbazingwekkend gezien de recente gebeurtenissen in Schumanns leven. Na de Lorelei-ballade Waldesgespräch en het introverte Die Stille volgt Mondnacht – de ‘kus’ tussen hemel en aarde wordt gesymboliseerd door de lage en hoge tonen waarmee de piano het lied begint. In Schöne Fremde klinkt de invloed van de door Schumann bewonderde Felix Mendelssohn door. Auf einer Burg is een middeleeuws tafereel, met zijn modaal aandoende tonaliteit en zijn statige beweging.

Via het rusteloze In der Fremde en het introspectieve Wehmut komen we weer aan bij een scène uit een verhaal van Eichendorff (Ahnung und Gegenwart), Zwielicht – in het bos waarschuwt een geheimzinnige stem voor ontrouw en valse vriendschap. Ook hier zet de piano de toon: de schemering valt in, geschilderd door een dalende beweging in de rechterhand, eindigend in donkere basklanken. Na het quasi-vrolijke Im Walde besluit het extatische Frühlingsnacht de cyclus met de tri­omfantelijke uitroep ‘Sie ist deine, sie ist dein!’ Ook op een tekst van Eichendorff is Der Einsiedler uit Drei Gesänge, opus 83 van tien jaar later. Een kluizenaar neemt afscheid van de wereld, in afwachting van ‘das ewige Morgenrot’.

In het liefdeslied Intermezzo zet de zangstem in op een van de zogeheten ‘Clara-thema’s’, niet verbazingwekkend gezien de recente gebeurtenissen in Schumanns leven. Na de Lorelei-ballade Waldesgespräch en het introverte Die Stille volgt Mondnacht – de ‘kus’ tussen hemel en aarde wordt gesymboliseerd door de lage en hoge tonen waarmee de piano het lied begint. In Schöne Fremde klinkt de invloed van de door Schumann bewonderde Felix Mendelssohn door. Auf einer Burg is een middeleeuws tafereel, met zijn modaal aandoende tonaliteit en zijn statige beweging.

Via het rusteloze In der Fremde en het introspectieve Wehmut komen we weer aan bij een scène uit een verhaal van Eichendorff (Ahnung und Gegenwart), Zwielicht – in het bos waarschuwt een geheimzinnige stem voor ontrouw en valse vriendschap. Ook hier zet de piano de toon: de schemering valt in, geschilderd door een dalende beweging in de rechterhand, eindigend in donkere basklanken. Na het quasi-vrolijke Im Walde besluit het extatische Frühlingsnacht de cyclus met de tri­omfantelijke uitroep ‘Sie ist deine, sie ist dein!’ Ook op een tekst van Eichendorff is Der Einsiedler uit Drei Gesänge, opus 83 van tien jaar later. Een kluizenaar neemt afscheid van de wereld, in afwachting van ‘das ewige Morgenrot’.

door Frits Vliegenthart

Johannes Brahms (1833-1897)

Vier ernste Gesänge en andere liederen

door Frits Vliegenthart

Net als Robert Schumann voerde Johannes Brahms de emancipatie van de pianopartij in het lied verder door. Vanaf september 1853 raakte hij hecht bevriend met Robert en Clara, die toen in Düsseldorf woonden. Clara zou als pianiste veel van zijn werken uitvoeren. Ook na de dood van Robert bleef er een nauwe band tussen haar en de jongere componist. Hoe ver hun relatie ging, is onbekend. Wel schreef Brahms haar in 1876: ‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld.’

‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld’, schreef Brahms aan Clara

Na het voltooien van de Vier ernste Gesänge, opus 121 (1896), merkte Brahms ironisch op: ‘Die heb ik mijzelf op mijn verjaardag cadeau gedaan.’ Hij wist toen nog niet dat hij binnen een jaar zou sterven aan leverkanker. Mogelijk hadden Clara’s ziekte en dood (in mei) gezorgd voor een eerste aanzet tot deze zeer persoonlijk getinte liederen, waarvan Brahms niet wilde dat ze voor publiek werden uitgevoerd.

Hoewel hij geen belijdend christen was, liet hij zich hier inspireren door de Bijbel; de thema’s zijn vergankelijkheid en naastenliefde. ‘Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh’ (Prediker 3: 19-22) opent met een langzaam zwoegende beweging als van ossen voor een ploeg, begeleid door sombere klokken.

Snellere passages maken het vluchtige van het leven hoorbaar. In Ich wandte mich... benijdt de Prediker (4: 1-3) zowel de doden als degenen die nog niet leven in het aardse tranendal. O Tod, wie bitter bist du (Jezus Sirach 41: 1-2) begint in mineur vanwege de bitterheid van de dood voor wie het goed heeft in het leven, overgaand in majeur bij de overweging hoe weldadig de dood kan zijn als verlossing uit het lijden. Voor Wenn ich mit Menschen- und mit Engelszungen redete (I Korintiërs 13: 1-3 en 12-13), met Paulus’ beroemde woorden over Geloof, Hoop en Liefde, maakte Brahms gebruik van brokstukken bestaand muzikaal materiaal, meesterlijk samengevoegd tot een gave eenheid.

Als een van de negen Lieder und Gesänge, opus 32 – een belangrijke mijlpaal in Brahms’ individuele ontwikkeling als liedcomponist – was in 1864 het lyrische liefdeslied Wie bist du, meine Königin ontstaan, op verzen van de veertiende-eeuwse Perzische dichter-mysticus Hafiz, vertaald door Georg Friedrich Daumer. Elk couplet eindigt met het woord ‘wonnevoll’ (‘gelukzalig’).

Het serene en diepzinnige Feldeinsamkeit (Hermann Allmers) uit Sechs Lieder, opus 86, Sommerabend en Mondenschein (beide Heinrich Heine) uit Sechs Lieder, opus 85, en Die Mainacht (Ludwig Hölty) uit Vier Gesänge, opus 43 behoren tot Brahms’ meest geliefde liederen. 

Net als Robert Schumann voerde Johannes Brahms de emancipatie van de pianopartij in het lied verder door. Vanaf september 1853 raakte hij hecht bevriend met Robert en Clara, die toen in Düsseldorf woonden. Clara zou als pianiste veel van zijn werken uitvoeren. Ook na de dood van Robert bleef er een nauwe band tussen haar en de jongere componist. Hoe ver hun relatie ging, is onbekend. Wel schreef Brahms haar in 1876: ‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld.’

‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld’, schreef Brahms aan Clara

Na het voltooien van de Vier ernste Gesänge, opus 121 (1896), merkte Brahms ironisch op: ‘Die heb ik mijzelf op mijn verjaardag cadeau gedaan.’ Hij wist toen nog niet dat hij binnen een jaar zou sterven aan leverkanker. Mogelijk hadden Clara’s ziekte en dood (in mei) gezorgd voor een eerste aanzet tot deze zeer persoonlijk getinte liederen, waarvan Brahms niet wilde dat ze voor publiek werden uitgevoerd.

Hoewel hij geen belijdend christen was, liet hij zich hier inspireren door de Bijbel; de thema’s zijn vergankelijkheid en naastenliefde. ‘Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh’ (Prediker 3: 19-22) opent met een langzaam zwoegende beweging als van ossen voor een ploeg, begeleid door sombere klokken.

Snellere passages maken het vluchtige van het leven hoorbaar. In Ich wandte mich... benijdt de Prediker (4: 1-3) zowel de doden als degenen die nog niet leven in het aardse tranendal. O Tod, wie bitter bist du (Jezus Sirach 41: 1-2) begint in mineur vanwege de bitterheid van de dood voor wie het goed heeft in het leven, overgaand in majeur bij de overweging hoe weldadig de dood kan zijn als verlossing uit het lijden. Voor Wenn ich mit Menschen- und mit Engelszungen redete (I Korintiërs 13: 1-3 en 12-13), met Paulus’ beroemde woorden over Geloof, Hoop en Liefde, maakte Brahms gebruik van brokstukken bestaand muzikaal materiaal, meesterlijk samengevoegd tot een gave eenheid.

Als een van de negen Lieder und Gesänge, opus 32 – een belangrijke mijlpaal in Brahms’ individuele ontwikkeling als liedcomponist – was in 1864 het lyrische liefdeslied Wie bist du, meine Königin ontstaan, op verzen van de veertiende-eeuwse Perzische dichter-mysticus Hafiz, vertaald door Georg Friedrich Daumer. Elk couplet eindigt met het woord ‘wonnevoll’ (‘gelukzalig’).

Het serene en diepzinnige Feldeinsamkeit (Hermann Allmers) uit Sechs Lieder, opus 86, Sommerabend en Mondenschein (beide Heinrich Heine) uit Sechs Lieder, opus 85, en Die Mainacht (Ludwig Hölty) uit Vier Gesänge, opus 43 behoren tot Brahms’ meest geliefde liederen. 

door Frits Vliegenthart

‘Wie bist du, meine Königin...’ had de titel kunnen zijn van dit programma, waarin de persoon van Clara Schumann-Wieck impliciet centraal staat, aanbeden als zij werd door Robert Schumann én door Johannes Brahms.

‘Wie bist du, meine Königin...’ had de titel kunnen zijn van dit programma, waarin de persoon van Clara Schumann-Wieck impliciet centraal staat, aanbeden als zij werd door Robert Schumann én door Johannes Brahms.

Robert Schumann (1810-1856)

Eichendorff-liederen

door Frits Vliegenthart

‘Er zit veel van jou in deze liedcyclus,’ schreef Schumann aan Clara over zijn Liederkreis opus 39, op teksten van Josef von Eichendorff (1788-1857), en: ‘Het is absoluut mijn meest romantische [cyclus] tot dusver.’ Na een jarenlange strijd met de vader van Clara Wieck kon de componist in september 1840 eindelijk trouwen met zijn jongere geliefde: Clara was meerderjarig geworden. In april van dat jaar hadden Robert en zij een aantal gelukkige weken doorgebracht in Berlijn, waarop weldra de creatie volgde van de Eichendorff-cyclus. Deze maakt deel uit van de rijke oogst uit Schumanns ‘jaar van de liederen’.

De samenhang van de cyclus ligt – behalve in de keuze voor één dichter – daarin dat alle liederen een specifieke scène, jaargetijde, dag, nacht of situa-tie verbeelden. In der Fremde wordt in Eichendorffs verhaal Viel Lärmen um Nichts gezongen door Julie, die zichzelf op de gitaar begeleidt; gebroken piano-akkoorden suggereren bliksemflitsen met felle accenten op de hoogste noten. 

‘Er zit veel van jou in deze liedcyclus,’ schreef Schumann aan Clara over zijn Liederkreis opus 39, op teksten van Josef von Eichendorff (1788-1857), en: ‘Het is absoluut mijn meest romantische [cyclus] tot dusver.’ Na een jarenlange strijd met de vader van Clara Wieck kon de componist in september 1840 eindelijk trouwen met zijn jongere geliefde: Clara was meerderjarig geworden. In april van dat jaar hadden Robert en zij een aantal gelukkige weken doorgebracht in Berlijn, waarop weldra de creatie volgde van de Eichendorff-cyclus. Deze maakt deel uit van de rijke oogst uit Schumanns ‘jaar van de liederen’.

De samenhang van de cyclus ligt – behalve in de keuze voor één dichter – daarin dat alle liederen een specifieke scène, jaargetijde, dag, nacht of situa-tie verbeelden. In der Fremde wordt in Eichendorffs verhaal Viel Lärmen um Nichts gezongen door Julie, die zichzelf op de gitaar begeleidt; gebroken piano-akkoorden suggereren bliksemflitsen met felle accenten op de hoogste noten. 

  • Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

    Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

  • Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

    Clara Wieck

    geportretteerd in 1838 door Franz von Lenbach

In het liefdeslied Intermezzo zet de zangstem in op een van de zogeheten ‘Clara-thema’s’, niet verbazingwekkend gezien de recente gebeurtenissen in Schumanns leven. Na de Lorelei-ballade Waldesgespräch en het introverte Die Stille volgt Mondnacht – de ‘kus’ tussen hemel en aarde wordt gesymboliseerd door de lage en hoge tonen waarmee de piano het lied begint. In Schöne Fremde klinkt de invloed van de door Schumann bewonderde Felix Mendelssohn door. Auf einer Burg is een middeleeuws tafereel, met zijn modaal aandoende tonaliteit en zijn statige beweging.

Via het rusteloze In der Fremde en het introspectieve Wehmut komen we weer aan bij een scène uit een verhaal van Eichendorff (Ahnung und Gegenwart), Zwielicht – in het bos waarschuwt een geheimzinnige stem voor ontrouw en valse vriendschap. Ook hier zet de piano de toon: de schemering valt in, geschilderd door een dalende beweging in de rechterhand, eindigend in donkere basklanken. Na het quasi-vrolijke Im Walde besluit het extatische Frühlingsnacht de cyclus met de tri­omfantelijke uitroep ‘Sie ist deine, sie ist dein!’ Ook op een tekst van Eichendorff is Der Einsiedler uit Drei Gesänge, opus 83 van tien jaar later. Een kluizenaar neemt afscheid van de wereld, in afwachting van ‘das ewige Morgenrot’.

In het liefdeslied Intermezzo zet de zangstem in op een van de zogeheten ‘Clara-thema’s’, niet verbazingwekkend gezien de recente gebeurtenissen in Schumanns leven. Na de Lorelei-ballade Waldesgespräch en het introverte Die Stille volgt Mondnacht – de ‘kus’ tussen hemel en aarde wordt gesymboliseerd door de lage en hoge tonen waarmee de piano het lied begint. In Schöne Fremde klinkt de invloed van de door Schumann bewonderde Felix Mendelssohn door. Auf einer Burg is een middeleeuws tafereel, met zijn modaal aandoende tonaliteit en zijn statige beweging.

Via het rusteloze In der Fremde en het introspectieve Wehmut komen we weer aan bij een scène uit een verhaal van Eichendorff (Ahnung und Gegenwart), Zwielicht – in het bos waarschuwt een geheimzinnige stem voor ontrouw en valse vriendschap. Ook hier zet de piano de toon: de schemering valt in, geschilderd door een dalende beweging in de rechterhand, eindigend in donkere basklanken. Na het quasi-vrolijke Im Walde besluit het extatische Frühlingsnacht de cyclus met de tri­omfantelijke uitroep ‘Sie ist deine, sie ist dein!’ Ook op een tekst van Eichendorff is Der Einsiedler uit Drei Gesänge, opus 83 van tien jaar later. Een kluizenaar neemt afscheid van de wereld, in afwachting van ‘das ewige Morgenrot’.

door Frits Vliegenthart

Johannes Brahms (1833-1897)

Vier ernste Gesänge en andere liederen

door Frits Vliegenthart

Net als Robert Schumann voerde Johannes Brahms de emancipatie van de pianopartij in het lied verder door. Vanaf september 1853 raakte hij hecht bevriend met Robert en Clara, die toen in Düsseldorf woonden. Clara zou als pianiste veel van zijn werken uitvoeren. Ook na de dood van Robert bleef er een nauwe band tussen haar en de jongere componist. Hoe ver hun relatie ging, is onbekend. Wel schreef Brahms haar in 1876: ‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld.’

‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld’, schreef Brahms aan Clara

Na het voltooien van de Vier ernste Gesänge, opus 121 (1896), merkte Brahms ironisch op: ‘Die heb ik mijzelf op mijn verjaardag cadeau gedaan.’ Hij wist toen nog niet dat hij binnen een jaar zou sterven aan leverkanker. Mogelijk hadden Clara’s ziekte en dood (in mei) gezorgd voor een eerste aanzet tot deze zeer persoonlijk getinte liederen, waarvan Brahms niet wilde dat ze voor publiek werden uitgevoerd.

Hoewel hij geen belijdend christen was, liet hij zich hier inspireren door de Bijbel; de thema’s zijn vergankelijkheid en naastenliefde. ‘Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh’ (Prediker 3: 19-22) opent met een langzaam zwoegende beweging als van ossen voor een ploeg, begeleid door sombere klokken.

Snellere passages maken het vluchtige van het leven hoorbaar. In Ich wandte mich... benijdt de Prediker (4: 1-3) zowel de doden als degenen die nog niet leven in het aardse tranendal. O Tod, wie bitter bist du (Jezus Sirach 41: 1-2) begint in mineur vanwege de bitterheid van de dood voor wie het goed heeft in het leven, overgaand in majeur bij de overweging hoe weldadig de dood kan zijn als verlossing uit het lijden. Voor Wenn ich mit Menschen- und mit Engelszungen redete (I Korintiërs 13: 1-3 en 12-13), met Paulus’ beroemde woorden over Geloof, Hoop en Liefde, maakte Brahms gebruik van brokstukken bestaand muzikaal materiaal, meesterlijk samengevoegd tot een gave eenheid.

Als een van de negen Lieder und Gesänge, opus 32 – een belangrijke mijlpaal in Brahms’ individuele ontwikkeling als liedcomponist – was in 1864 het lyrische liefdeslied Wie bist du, meine Königin ontstaan, op verzen van de veertiende-eeuwse Perzische dichter-mysticus Hafiz, vertaald door Georg Friedrich Daumer. Elk couplet eindigt met het woord ‘wonnevoll’ (‘gelukzalig’).

Het serene en diepzinnige Feldeinsamkeit (Hermann Allmers) uit Sechs Lieder, opus 86, Sommerabend en Mondenschein (beide Heinrich Heine) uit Sechs Lieder, opus 85, en Die Mainacht (Ludwig Hölty) uit Vier Gesänge, opus 43 behoren tot Brahms’ meest geliefde liederen. 

Net als Robert Schumann voerde Johannes Brahms de emancipatie van de pianopartij in het lied verder door. Vanaf september 1853 raakte hij hecht bevriend met Robert en Clara, die toen in Düsseldorf woonden. Clara zou als pianiste veel van zijn werken uitvoeren. Ook na de dood van Robert bleef er een nauwe band tussen haar en de jongere componist. Hoe ver hun relatie ging, is onbekend. Wel schreef Brahms haar in 1876: ‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld.’

‘Ik hou meer van jou dan van mijzelf, of van wie of wat ook ter wereld’, schreef Brahms aan Clara

Na het voltooien van de Vier ernste Gesänge, opus 121 (1896), merkte Brahms ironisch op: ‘Die heb ik mijzelf op mijn verjaardag cadeau gedaan.’ Hij wist toen nog niet dat hij binnen een jaar zou sterven aan leverkanker. Mogelijk hadden Clara’s ziekte en dood (in mei) gezorgd voor een eerste aanzet tot deze zeer persoonlijk getinte liederen, waarvan Brahms niet wilde dat ze voor publiek werden uitgevoerd.

Hoewel hij geen belijdend christen was, liet hij zich hier inspireren door de Bijbel; de thema’s zijn vergankelijkheid en naastenliefde. ‘Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh’ (Prediker 3: 19-22) opent met een langzaam zwoegende beweging als van ossen voor een ploeg, begeleid door sombere klokken.

Snellere passages maken het vluchtige van het leven hoorbaar. In Ich wandte mich... benijdt de Prediker (4: 1-3) zowel de doden als degenen die nog niet leven in het aardse tranendal. O Tod, wie bitter bist du (Jezus Sirach 41: 1-2) begint in mineur vanwege de bitterheid van de dood voor wie het goed heeft in het leven, overgaand in majeur bij de overweging hoe weldadig de dood kan zijn als verlossing uit het lijden. Voor Wenn ich mit Menschen- und mit Engelszungen redete (I Korintiërs 13: 1-3 en 12-13), met Paulus’ beroemde woorden over Geloof, Hoop en Liefde, maakte Brahms gebruik van brokstukken bestaand muzikaal materiaal, meesterlijk samengevoegd tot een gave eenheid.

Als een van de negen Lieder und Gesänge, opus 32 – een belangrijke mijlpaal in Brahms’ individuele ontwikkeling als liedcomponist – was in 1864 het lyrische liefdeslied Wie bist du, meine Königin ontstaan, op verzen van de veertiende-eeuwse Perzische dichter-mysticus Hafiz, vertaald door Georg Friedrich Daumer. Elk couplet eindigt met het woord ‘wonnevoll’ (‘gelukzalig’).

Het serene en diepzinnige Feldeinsamkeit (Hermann Allmers) uit Sechs Lieder, opus 86, Sommerabend en Mondenschein (beide Heinrich Heine) uit Sechs Lieder, opus 85, en Die Mainacht (Ludwig Hölty) uit Vier Gesänge, opus 43 behoren tot Brahms’ meest geliefde liederen. 

door Frits Vliegenthart

Biografie

Konstantin Krimmel, bas

Konstantin Krimmel zong in zijn geboorteplaats Ulm in het jongenskoor, studeerde in 2020 af bij Teru Yoshihara en wordt tegenwoordig gecoacht door Tobias Truniger in München.

De zanger won zowel de Deutscher Musikwettbewerb 2019 als de Internationaler Helmut Deutsch Liedwettbewerb. Een tweede plaats behaalde hij op de International Singing Competition ‘Das Lied’ in Heidelberg en de Gian Battista Viotti International Music Competition.

Liedrecitals gaf hij onder meer in de Kölner Philharmonie, het Konzerthaus Berlin, de Oper Frankfurt, in Wigmore Hall in Londen en tijdens de Heidelberger Frühling, de Schubertiade Schwarzenberg en het Oxford Lieder Festival.

Op zijn eerste solo-cd Saga zingt hij liederen en ballades van Loewe, Schumann, Schubert en Adolf Jensen.

Als solist in oratoria werd Konstantin Krimmel uitgenodigd door onder anderen Raphael Pichon (Brahms) en Philippe Herreweghe (Bach).

In het operavak begon voor hem in september 2021 een heel nieuw hoofdstuk, toen hij werd opgenomen in het ensemble van de Bayerische Staatsoper in München. Afgelopen februari maakte Konstantin Krimmel met pianist Julius Drake zijn debuut in de Kleine Zaal.

Julius Drake, piano

Julius Drake is vaste gast in zalen als Het Concertgebouw, ­Carnegie Hall en Lincoln Center in New York, Wigmore Hall in Londen, de Scala in Milaan, de Philharmonie Berlin en de Musikverein en het Konzerthaus in Wenen en op festivals als die van Edinburgh, ­Lockenhaus, Westcork en Salzburg, de BBC Proms en de Schubertiade Schwarzenberg.

De Britse pianist geeft masterclasses over de hele wereld, is verbonden aan de Guildhall School of Music in Londen en heeft een liedbegeleidersklas aan de Kunstuniversität Graz. Hij is artistiek leider van het Machynlleth Festival in Wales en presenteert in de Middle Temple Hall in Londen jaarlijks de recitalserie ‘Julius Drake and Friends’.

Julius Drake nam liederen van Tsjaikovski en Mahler op met Christianne Stotijn en werken van Kodály en Schoeck met de cellisten Natalie Clein en Christian Poltéra. Voor opnames met Gerald Finley kreeg hij driemaal een Gramophone Award, het Poetisches Tagebuch met Christoph Prégardien was goed voor de Jahrespreis der deutschen Schallplattenkritik 2016 en Janáčeks Dagboek van een verdwenene met Nicky Spence en Václava Housková kreeg in 2020 zowel een Gramophone Award als een BBC Music Magazine Award.

De vorige optredens van Julius Drake in de Kleine Zaal waren in maart 2020 met Ian Bostridge, in februari 2023 met respectievelijk Axelle Fanyo en Konstantin Krimmel, in april 2023 met Mark Padmore en afgelopen september opnieuw met Ian Bostridge.

Bij zijn recital met mezzosopraan Feride Büyükdenktas in december 2022 werd de pianist verrast met de Concertgebouwpenning.