Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
notenbeeld

Arvo Pärt: Fratres

door Martijn Voorvelt
28 sep. 2018 28 september 2018

Arvo Pärts Fratres is een van de meest gespeelde hedendaagse composities, en ook deze maand klinken er twee bewerkingen van het stuk in de Kleine Zaal. Wat maakt Fratres zo effectief?

De Estlandse componist Arvo Pärt was in de jaren zestig in de Sovjet-Unie berucht vanwege zijn gedurfde modernistische muziek. In 1969 verdween hij plotseling van de radar. Na enkele ­jaren van bezinning en grondige zelfstudie introduceerde hij een nieuwe stijl, geïnspireerd door met name het middeleeuwse organum – een vroege vorm van meerstemmigheid – en de Amerikaanse repetitieve muziek (‘minimalisme’, procesmuziek) van onder anderen Terry Riley en Philip Glass.

Lees ook: Arvo Pärts ei van columbus

Pärt vernoemde zijn nieuwe welluidende stijl naar het Latijnse woord voor klokjes, tintinnabuli. Het zou hem spoedig wereldfaam brengen. Onder de eerste tintinnabuli-composities bevond zich Fratres, tot op heden een van zijn meest geliefde stukken.

Zijn timing was subliem: in het Europa en de Verenigde Staten van de vroege jaren tachtig werd mystiek klinkende, harmonisch eenvoudige muziek een ware rage. Wat Pärt echter van meet af aan onderscheidde van anderen, was dat zijn stijl het resultaat was van een strenge systematiek. Door consequent voort te bouwen op de methodische beperkingen die hij zichzelf oplegt, is Pärt altijd onmiddellijk herkenbaar.

Horizontaal en verticaal

Tintinnabuli is een stijl en een systeem tegelijk. Melodie en harmonie – de horizontale lijn en de verticale klank – vallen samen volgens een vaste regel. Iedere toon van de melodie gaat gepaard met een toon van een (niet veranderende) drieklank: ofwel de dichtstbijzijnde, ofwel de toon die een stap verder in de drieklank ­gepositioneerd is. Zo beweegt de tintinnabuli-stem (T) altijd mee met de melodiestem (M). Het klinkende resultaat is de afwisseling van consonanten en milde dissonanten die Pärts muziek typeert. 

Voorbeeld 1: Fragment uit Fur Alina

Een fragment uit Für Alina voor piano (1976), Pärts eerste tintinnabuli-compositie, illustreert de tintinnabuli-regel in zijn meest eenvoudige vorm.

Zanger, dirigent en Pärt-kenner Paul Hillier zegt het zo: ‘De tintinnabulistijl is gebaseerd op een eenvoudig systeem om de horizontale en verticale verschijningsvormen van de toonhoogte bij elkaar te houden: melodie en harmonie (toonladders en gebroken drieklanken). Het harmonische kader is gekanteld (‘tilted sideways’) om een melodische lijn te vormen.’ 

Hemel en aarde

Dat verknoopt zijn van de horizontale en de verticale lijn heeft ook een symbolische betekenis. In 1997 was Pärt te gast in het BBC-programma Modern Minimalists van Björk. De zangeres vertelt dat ze steeds twee stemmen in Pärts muziek hoort: de ene klinkt als Pinokkio, die fouten maakt en anderen pijn doet, de andere is de krekel. Pärt lacht: ‘Zo is het precies. Er zijn bijna altijd twee stemmen. One is my sins, the other is forgiveness.’ 

Volgens Paul Hillier representeert de melodische lijn altijd ‘de subjectieve wereld, het dagelijkse egoïstische leven van zonde en lijden, terwijl de tintinnabuli-stem het objectieve rijk van de vergeving is. (…) Dat komt overeen met de eeuwige tegenstelling tussen lichaam en geest, aarde en hemel, maar in werkelijkheid zijn de twee lijnen één lijn: een tweevoudige entiteit.’

De Estlandse componist Arvo Pärt was in de jaren zestig in de Sovjet-Unie berucht vanwege zijn gedurfde modernistische muziek. In 1969 verdween hij plotseling van de radar. Na enkele ­jaren van bezinning en grondige zelfstudie introduceerde hij een nieuwe stijl, geïnspireerd door met name het middeleeuwse organum – een vroege vorm van meerstemmigheid – en de Amerikaanse repetitieve muziek (‘minimalisme’, procesmuziek) van onder anderen Terry Riley en Philip Glass.

Lees ook: Arvo Pärts ei van columbus

Pärt vernoemde zijn nieuwe welluidende stijl naar het Latijnse woord voor klokjes, tintinnabuli. Het zou hem spoedig wereldfaam brengen. Onder de eerste tintinnabuli-composities bevond zich Fratres, tot op heden een van zijn meest geliefde stukken.

Zijn timing was subliem: in het Europa en de Verenigde Staten van de vroege jaren tachtig werd mystiek klinkende, harmonisch eenvoudige muziek een ware rage. Wat Pärt echter van meet af aan onderscheidde van anderen, was dat zijn stijl het resultaat was van een strenge systematiek. Door consequent voort te bouwen op de methodische beperkingen die hij zichzelf oplegt, is Pärt altijd onmiddellijk herkenbaar.

Horizontaal en verticaal

Tintinnabuli is een stijl en een systeem tegelijk. Melodie en harmonie – de horizontale lijn en de verticale klank – vallen samen volgens een vaste regel. Iedere toon van de melodie gaat gepaard met een toon van een (niet veranderende) drieklank: ofwel de dichtstbijzijnde, ofwel de toon die een stap verder in de drieklank ­gepositioneerd is. Zo beweegt de tintinnabuli-stem (T) altijd mee met de melodiestem (M). Het klinkende resultaat is de afwisseling van consonanten en milde dissonanten die Pärts muziek typeert. 

Voorbeeld 1: Fragment uit Fur Alina

Een fragment uit Für Alina voor piano (1976), Pärts eerste tintinnabuli-compositie, illustreert de tintinnabuli-regel in zijn meest eenvoudige vorm.

Zanger, dirigent en Pärt-kenner Paul Hillier zegt het zo: ‘De tintinnabulistijl is gebaseerd op een eenvoudig systeem om de horizontale en verticale verschijningsvormen van de toonhoogte bij elkaar te houden: melodie en harmonie (toonladders en gebroken drieklanken). Het harmonische kader is gekanteld (‘tilted sideways’) om een melodische lijn te vormen.’ 

Hemel en aarde

Dat verknoopt zijn van de horizontale en de verticale lijn heeft ook een symbolische betekenis. In 1997 was Pärt te gast in het BBC-programma Modern Minimalists van Björk. De zangeres vertelt dat ze steeds twee stemmen in Pärts muziek hoort: de ene klinkt als Pinokkio, die fouten maakt en anderen pijn doet, de andere is de krekel. Pärt lacht: ‘Zo is het precies. Er zijn bijna altijd twee stemmen. One is my sins, the other is forgiveness.’ 

Volgens Paul Hillier representeert de melodische lijn altijd ‘de subjectieve wereld, het dagelijkse egoïstische leven van zonde en lijden, terwijl de tintinnabuli-stem het objectieve rijk van de vergeving is. (…) Dat komt overeen met de eeuwige tegenstelling tussen lichaam en geest, aarde en hemel, maar in werkelijkheid zijn de twee lijnen één lijn: een tweevoudige entiteit.’

Hiermee is Pärt (thematisch, niet zozeer stilistisch) verwant aan andere ex-sovjet-componisten die binnen een repressief regime uiting wilden geven aan spiritualiteit en zin wilden geven aan het lijden van de mensen. Sofia Goebaidoelina ­bijvoorbeeld verbindt in haar werk hemel en aarde met elkaar door onderscheid te maken tussen ‘consonante’ en ‘dissonante expressie’.

Niet alleen het samengaan van M-stem en T-stem typeert Pärts muziek, ook de systematische wijze waarop de muziek wordt geconstrueerd. Pärt leidt de melodische stem altijd volgens een systema­tisch proces af van een simpel kernmotief. De structuur van de compositie groeit uit dat proces. Doordat melodie, harmonie en structuur zo nauw met elkaar verweven zijn, ontstaat uit extreem eenvoudig basismateriaal een bepaalde mate van complexiteit, die ruimte schept voor vele variaties. Nergens zien we dat duidelijker dan in Fratres.

Arrangementen

Hoewel oorspronkelijk geschreven voor strijkkwintet en blaaskwintet, is de instrumentatie van Fratres in wezen open. Volgens Pärt ligt de essentie van de compositie namelijk in de noten, niet in de instrumenten: 
‘De grootste waarde van de muziek ligt voor mij buiten de klank alleen. Het specifieke timbre van een instrument maakt deel uit van de muziek, maar is niet het belangrijkste element. Was het dat wel, dan zou ik afstand doen van de essentie van de muziek. Muziek moet op zichzelf kunnen staan… twee, drie noten… daarin moet de essentie liggen, onafhankelijk van de instrumenten.’

Omdat de noten op zichzelf staan is Fratres uitgewaaierd in tientallen arrangementen, hetzij door Pärt zelf geschreven, hetzij door hem ge­autoriseerd. Het bekendst is de versie voor viool en piano, die Pärt in 1980 in opdracht van de Salzburger Festspiele schreef voor violist Gidon Kremer. Deze en andere arrangementen met een solo-instrument scheppen ruimte voor virtuosi­teit en drama, waar andere versies dichter bij het ­statige/statische origineel liggen. 

Thema en tussenspel

De basis voor Fratres wordt gevormd door een hymne-achtig driestemmig thema: twee melodische stemmen (M), een hoge en een lage, lopen parallel aan elkaar en worden bijeengehouden door een derde stem in het midden: de tintinna­bulistem (T) . Dit driestemmige thema begint met een motief van vier samenklanken (2 x 2) dat zich op systematische wijze uitbreidt via zes (2 x 3) tot acht (2 x 4) waarna het proces zich herhaalt in de omkering: dalende worden stijgende melodieën. 

Voorbeeld 2: Het thema van Fratres

Het driestemmige thema dat de basis vormt voor Fratres in al zijn verschijningsvormen

Wat pas opvalt als je de noten uitgeschreven ziet, is dat de M-stemmen in melodisch d klein zijn (toonladder d-e-f-g-a-bes-cis-d), terwijl de T-stem wordt gevormd door een a-klein-drieklank (a-c-e). Het continu afwisselen van de c uit de T-stem en de cis uit de M-stemmen zorgt voor een steeds aanwezige lichte harmonische spanning.

Het thema van voorbeeld 2 klinkt negen keer, steeds een terts lager. Je zou kunnen spreken van negen variaties. Zeker in de versies met solo-­instrument, waarbij het thema in iedere variatie op een andere manier wordt omspeeld. 

Voor en na iedere variatie klinkt een rustpauze met enkele percussieve klanken, hetgeen de compositie een ritualistisch karakter geeft. Dit ‘tussenspel’ is in iedere versie anders, maar bestaat altijd uit twee maten van zes tellen . En onder dat alles ligt een orgelpunt – een aangehouden toon; in dit geval twee: een a en een e – wat het ritualistische en verstilde karakter nog eens versterkt.  

Voorbeeld 3: Het thema van Fratres

De negen variaties worden gescheiden door een percussief tussenspel; dit is uit de versie voor cello en piano (1992).

Bouwstenen

Een thema dat steeds een stapje lager klinkt, pauzes met percussieve klanken, een orgelpunt. Ziedaar de bouw­stenen van Fratres. De titel – ­‘broeders’ – verwijst onder meer naar de verwantschap die Pärt voelde met de in 1976 overleden Benjamin Britten. Ze kan ook slaan op het broederlijke samengaan van ­melodie en harmonie, van M-stem en T-stem. Of misschien zelfs op het constant afwisselen van de c en de cis, schijn­baar in conflict maar binnen de klankwereld van Fratres harmonieus met elkaar verbonden.

Met de eenvoudige maar herkenbare bouwstenen wordt een harmonisch, melodisch en ritmisch raamwerk gecreëerd dat op vele manieren kan worden omkleed. Omdat de essentie volgens Pärt in de noten zit, zijn er oneindig veel versies mogelijk. Of het nu als een sereen koraal door een koperensemble wordt gespeeld of met wilde ­arpeggio’s en dubbelklanken door een soloviolist, het zijn allemaal manieren om hetzelfde net even anders te zeggen. 

Hiermee is Pärt (thematisch, niet zozeer stilistisch) verwant aan andere ex-sovjet-componisten die binnen een repressief regime uiting wilden geven aan spiritualiteit en zin wilden geven aan het lijden van de mensen. Sofia Goebaidoelina ­bijvoorbeeld verbindt in haar werk hemel en aarde met elkaar door onderscheid te maken tussen ‘consonante’ en ‘dissonante expressie’.

Niet alleen het samengaan van M-stem en T-stem typeert Pärts muziek, ook de systematische wijze waarop de muziek wordt geconstrueerd. Pärt leidt de melodische stem altijd volgens een systema­tisch proces af van een simpel kernmotief. De structuur van de compositie groeit uit dat proces. Doordat melodie, harmonie en structuur zo nauw met elkaar verweven zijn, ontstaat uit extreem eenvoudig basismateriaal een bepaalde mate van complexiteit, die ruimte schept voor vele variaties. Nergens zien we dat duidelijker dan in Fratres.

Arrangementen

Hoewel oorspronkelijk geschreven voor strijkkwintet en blaaskwintet, is de instrumentatie van Fratres in wezen open. Volgens Pärt ligt de essentie van de compositie namelijk in de noten, niet in de instrumenten: 
‘De grootste waarde van de muziek ligt voor mij buiten de klank alleen. Het specifieke timbre van een instrument maakt deel uit van de muziek, maar is niet het belangrijkste element. Was het dat wel, dan zou ik afstand doen van de essentie van de muziek. Muziek moet op zichzelf kunnen staan… twee, drie noten… daarin moet de essentie liggen, onafhankelijk van de instrumenten.’

Omdat de noten op zichzelf staan is Fratres uitgewaaierd in tientallen arrangementen, hetzij door Pärt zelf geschreven, hetzij door hem ge­autoriseerd. Het bekendst is de versie voor viool en piano, die Pärt in 1980 in opdracht van de Salzburger Festspiele schreef voor violist Gidon Kremer. Deze en andere arrangementen met een solo-instrument scheppen ruimte voor virtuosi­teit en drama, waar andere versies dichter bij het ­statige/statische origineel liggen. 

Thema en tussenspel

De basis voor Fratres wordt gevormd door een hymne-achtig driestemmig thema: twee melodische stemmen (M), een hoge en een lage, lopen parallel aan elkaar en worden bijeengehouden door een derde stem in het midden: de tintinna­bulistem (T) . Dit driestemmige thema begint met een motief van vier samenklanken (2 x 2) dat zich op systematische wijze uitbreidt via zes (2 x 3) tot acht (2 x 4) waarna het proces zich herhaalt in de omkering: dalende worden stijgende melodieën. 

Voorbeeld 2: Het thema van Fratres

Het driestemmige thema dat de basis vormt voor Fratres in al zijn verschijningsvormen

Wat pas opvalt als je de noten uitgeschreven ziet, is dat de M-stemmen in melodisch d klein zijn (toonladder d-e-f-g-a-bes-cis-d), terwijl de T-stem wordt gevormd door een a-klein-drieklank (a-c-e). Het continu afwisselen van de c uit de T-stem en de cis uit de M-stemmen zorgt voor een steeds aanwezige lichte harmonische spanning.

Het thema van voorbeeld 2 klinkt negen keer, steeds een terts lager. Je zou kunnen spreken van negen variaties. Zeker in de versies met solo-­instrument, waarbij het thema in iedere variatie op een andere manier wordt omspeeld. 

Voor en na iedere variatie klinkt een rustpauze met enkele percussieve klanken, hetgeen de compositie een ritualistisch karakter geeft. Dit ‘tussenspel’ is in iedere versie anders, maar bestaat altijd uit twee maten van zes tellen . En onder dat alles ligt een orgelpunt – een aangehouden toon; in dit geval twee: een a en een e – wat het ritualistische en verstilde karakter nog eens versterkt.  

Voorbeeld 3: Het thema van Fratres

De negen variaties worden gescheiden door een percussief tussenspel; dit is uit de versie voor cello en piano (1992).

Bouwstenen

Een thema dat steeds een stapje lager klinkt, pauzes met percussieve klanken, een orgelpunt. Ziedaar de bouw­stenen van Fratres. De titel – ­‘broeders’ – verwijst onder meer naar de verwantschap die Pärt voelde met de in 1976 overleden Benjamin Britten. Ze kan ook slaan op het broederlijke samengaan van ­melodie en harmonie, van M-stem en T-stem. Of misschien zelfs op het constant afwisselen van de c en de cis, schijn­baar in conflict maar binnen de klankwereld van Fratres harmonieus met elkaar verbonden.

Met de eenvoudige maar herkenbare bouwstenen wordt een harmonisch, melodisch en ritmisch raamwerk gecreëerd dat op vele manieren kan worden omkleed. Omdat de essentie volgens Pärt in de noten zit, zijn er oneindig veel versies mogelijk. Of het nu als een sereen koraal door een koperensemble wordt gespeeld of met wilde ­arpeggio’s en dubbelklanken door een soloviolist, het zijn allemaal manieren om hetzelfde net even anders te zeggen. 

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.