Anna Prohaska over dramaqueens
door Henriette Posthuma de Boer 01 sep. 2016 01 september 2016
Ze heeft alles mee: een wonderschone sopraan die ze dankzij een feilloze techniek alle kanten op stuurt, haar uiterlijk, gevoel voor stijl en theater, een bijna grenzeloos repertoire. Aan dit alles dankt Anna Prohaska een overvolle agenda, maar ze blijft bescheiden, want ze is liever mens dan diva.
Dit voorjaar leverde ze in de Kleine Zaal nog een overtuigend bewijs van haar veelzijdigheid: in de serie Strijkers met Variatie zong ze met een zes man sterk ensemble werk van Pergolesi, Schubert en Webern. In de pauze, terwijl haar collega’s zich warm spelen voor hun optreden daarna, ontvangt ze me allerhartelijkst in de kleedkamer.
Als de honger gestild is met een banaan, wil ze eerst even een hardnekkig misverstand uit de weg ruimen: dat ze Duitse zou zijn. ‘Al ben ik geboren in Neu-Ulm, ik heb een Oostenrijks paspoort. Mijn vader is Oostenrijker, maar als operaregisseur reisde hij veel en daardoor woonden we in Duitsland toen ik geboren werd. Op mijn zesde verhuisden we naar Wenen en later naar Berlijn, waar ik ben blijven wonen. Maar als Oostenrijks staatsburger voel ik me nog altijd verplicht van mijn stemrecht gebruik te maken.’
Anna’s jeugd was doordrenkt van muziek. Haar grootvader van vaders kant was dirigent, haar Engelse moeder zangeres. ‘Zij stopte met zingen om zich aan haar kinderen te wijden, mij en mijn broer, die trouwens ook zanger is geworden. Tenor, briljant, hij danst ook fantastisch en kan heel lang zingen zonder buiten adem te raken. Daar kan ik veel van leren.’
‘Muzikaal heeft mijn vader me het meest geïnspireerd. Hij gaf veel door van mijn grootvader, die stierf toen ik zes was – liederen van Schubert en Schumann heb ik dankzij hem al heel jong leren kennen.
Dit voorjaar leverde ze in de Kleine Zaal nog een overtuigend bewijs van haar veelzijdigheid: in de serie Strijkers met Variatie zong ze met een zes man sterk ensemble werk van Pergolesi, Schubert en Webern. In de pauze, terwijl haar collega’s zich warm spelen voor hun optreden daarna, ontvangt ze me allerhartelijkst in de kleedkamer.
Als de honger gestild is met een banaan, wil ze eerst even een hardnekkig misverstand uit de weg ruimen: dat ze Duitse zou zijn. ‘Al ben ik geboren in Neu-Ulm, ik heb een Oostenrijks paspoort. Mijn vader is Oostenrijker, maar als operaregisseur reisde hij veel en daardoor woonden we in Duitsland toen ik geboren werd. Op mijn zesde verhuisden we naar Wenen en later naar Berlijn, waar ik ben blijven wonen. Maar als Oostenrijks staatsburger voel ik me nog altijd verplicht van mijn stemrecht gebruik te maken.’
Anna’s jeugd was doordrenkt van muziek. Haar grootvader van vaders kant was dirigent, haar Engelse moeder zangeres. ‘Zij stopte met zingen om zich aan haar kinderen te wijden, mij en mijn broer, die trouwens ook zanger is geworden. Tenor, briljant, hij danst ook fantastisch en kan heel lang zingen zonder buiten adem te raken. Daar kan ik veel van leren.’
‘Muzikaal heeft mijn vader me het meest geïnspireerd. Hij gaf veel door van mijn grootvader, die stierf toen ik zes was – liederen van Schubert en Schumann heb ik dankzij hem al heel jong leren kennen.
Mijn moeder bracht me sociaal gedrag bij, nederigheid. Dat het belangrijk is iedereen op eenzelfde manier tegemoet te treden, of het nu de intendant is, een orkestlid of de inspiciënt. Zij was een prachtige zangeres, een echte dramatische coloratuursopraan, maar ze heeft me geen les kunnen geven. We hebben het wel geprobeerd, toen ik een tiener was, maar ja, moeder en dochter, dat ligt gevoelig.’
Stijlgevoel
Haar repertoire reikt van Hildegard von Bingen, Bach en Purcell tot Schönberg, Ives en Ligeti. Houdt dat voor die heel verschillende componisten een ander stemgebruik in? ‘Het is heel gemakkelijk om in maniërisme te vervallen’, vindt ze. ‘Daar moet je voor oppassen. Je kunt niet altijd vibratoloos blijven zingen, zoals je in het romantische repertoire ook niet op elke noot hoeft te vibreren.
In elk repertoire moet je zingen met je eigen stem, je eigen ziel. Wel is het heel belangrijk een goed gevoel voor stijl te hebben, en de juiste klankvoorstelling. Als heel klein kind luisterde ik al naar opnames van zangers als Michael Chance, Elly Ameling, Christine Schäfer en andere grote voorbeelden. Niet om ze te imiteren, maar ter inspiratie. Je moet wel goed weten en aanvoelen wat een bepaalde rol of liedrepertoire van je vraagt.
Mijn moeder bracht me sociaal gedrag bij, nederigheid. Dat het belangrijk is iedereen op eenzelfde manier tegemoet te treden, of het nu de intendant is, een orkestlid of de inspiciënt. Zij was een prachtige zangeres, een echte dramatische coloratuursopraan, maar ze heeft me geen les kunnen geven. We hebben het wel geprobeerd, toen ik een tiener was, maar ja, moeder en dochter, dat ligt gevoelig.’
Stijlgevoel
Haar repertoire reikt van Hildegard von Bingen, Bach en Purcell tot Schönberg, Ives en Ligeti. Houdt dat voor die heel verschillende componisten een ander stemgebruik in? ‘Het is heel gemakkelijk om in maniërisme te vervallen’, vindt ze. ‘Daar moet je voor oppassen. Je kunt niet altijd vibratoloos blijven zingen, zoals je in het romantische repertoire ook niet op elke noot hoeft te vibreren.
In elk repertoire moet je zingen met je eigen stem, je eigen ziel. Wel is het heel belangrijk een goed gevoel voor stijl te hebben, en de juiste klankvoorstelling. Als heel klein kind luisterde ik al naar opnames van zangers als Michael Chance, Elly Ameling, Christine Schäfer en andere grote voorbeelden. Niet om ze te imiteren, maar ter inspiratie. Je moet wel goed weten en aanvoelen wat een bepaalde rol of liedrepertoire van je vraagt.