Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier

Concertprogramma

Concertprogramma

Andrè Schuen en Daniel Heide in Mahler en Schubert

Andrè Schuen en Daniel Heide in Mahler en Schubert

Kleine Zaal
12 december 2023
20.15 uur

Print dit programma

Andrè Schuen bariton
Daniel Heide piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Gustav Mahler (1860-1911)

Lieder eines fahrenden Gesellen (1883-85)
Wenn mein Schatz Hochzeit macht
Ging heut’ morgen übers Feld
Ich hab’ ein glühend Messer
Die zwei blauen Augen

Franz Schubert (1797-1828)

An den Mond, D 259 (1815)
Im Frühling, D 882 (1826)
Der Schiffer, D 536 (1817)
Abendstern, D 806 (1824)
Das Fischers Liebesglück, D 933 (1827)
Der Musensohn, D 764 (1822)

pauze ± 20.55 uur

Franz Schubert

Sei mir gegrüsst, D 741 (1821-22)
Du bist die Ruh, D 776 (1823)
Dass sie hier gewesen, D 775 (1823)

Gustav Mahler

Rückert-Lieder (1901-02)
Liebst du um Schönheit
Blicke mir nicht in die Lieder
Ich atmet’ einen linden Duft
Um Mitternacht
Ich bin der Welt abhanden gekommen

einde ± 22.00 uur

Kleine Zaal 12 december 2023 20.15 uur

Andrè Schuen bariton
Daniel Heide piano

Dit concert maakt deel uit van de serie Vocaal 2.

Zangteksten zijn gratis verkrijgbaar aan de zaal.

Gustav Mahler (1860-1911)

Lieder eines fahrenden Gesellen (1883-85)
Wenn mein Schatz Hochzeit macht
Ging heut’ morgen übers Feld
Ich hab’ ein glühend Messer
Die zwei blauen Augen

Franz Schubert (1797-1828)

An den Mond, D 259 (1815)
Im Frühling, D 882 (1826)
Der Schiffer, D 536 (1817)
Abendstern, D 806 (1824)
Das Fischers Liebesglück, D 933 (1827)
Der Musensohn, D 764 (1822)

pauze ± 20.55 uur

Franz Schubert

Sei mir gegrüsst, D 741 (1821-22)
Du bist die Ruh, D 776 (1823)
Dass sie hier gewesen, D 775 (1823)

Gustav Mahler

Rückert-Lieder (1901-02)
Liebst du um Schönheit
Blicke mir nicht in die Lieder
Ich atmet’ einen linden Duft
Um Mitternacht
Ich bin der Welt abhanden gekommen

einde ± 22.00 uur

Toelichting

Gustav Mahler 1860-1911

Andrè Schuen en Daniel Heide in Mahler en Schubert

door Stephen Westra

Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen

‘Zij is alles wat lieflijk is op deze wereld. […] Maar ik weet dat ik moet gaan. Ik heb alles in het werk gesteld maar zie nog steeds geen uitweg. Werkelijk Adieu!’ Aldus schreef de 24-jarige Gustav Mahler op Nieuwjaarsdag 1885 aan een vriend. Wie is die zij? De jonge zangeres Johanne Richter. Waarom moet Mahler weg? Ze beantwoordt zijn liefde niet, dat is hard, bovendien heeft de operadirigent problemen met zijn meerderen. Dus: gaan. En de wereld een smartelijke getuigenis achterlaten van zijn liefde, de Lie­der eines fahrenden Gesellen.

Lie­deren van afscheid en vertrek: de ‘ik’ is hierin een eenzame, dolende gezel, verdriet heeft het leven van zijn betekenis beroofd. Vrolijk viert zijn schatje haar bruiloft (Wenn mein Schatz): een dansant tertsendeuntje, echter onmiddellijk gevolgd door een trieste koekoeksroep want ze trouwt met een ander. De abrupte tempo- en maatwisselingen (in Mahlers tijd nog zeer ongewoon) vertolken de instabiele gevoelens van de gezel. Hij zoekt soelaas in het open veld, in de natuur (Ging heut’ morgen). In Ich hab’ ein glühend Messer snijdt de liefdespijn ‘so tief’; ook hier instabiele tempo’s. In het slotlie­d probeert hij onder de zoete troost van een bloesemsneeuwende linde de obsederende gedachten aan ‘die zwei blauen Augen’ kwijt te raken; daar lijkt ‘alles wieder gut’. Mahler hechtte erg aan deze vroege lie­deren; thema’s uit het tweede en vierde lied zou hij gebruiken in zijn Eerste symfonie (1885-88). Maar over de grotendeels door hemzelf geschreven teksten was hij later wat kritisch: ‘De Boheemse muzikant laat zich horen, sentimenteel als hij het over zijn liefje heeft maar zuiver in zijn verering voor de natuur.’

Schubert: liederen naar Goethe, Schulze, Mayrhofer en Leitner

Franz Schubert zette begin negentiende eeuw het genre van het Lied op de kaart. Hij was een voorbeeld voor Mahler, hoewel die hem niet klakkeloos bewonderde: van Schuberts zeshonderd (!) liederen vond Mahler er maar honderd goed. Maar liefst 71 keer verklankte Schubert de dichter Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Zo ontstonden op 19 augustus 1815 in één klap vijf Goethe-liederen, waaronder An den Mond. Tragisch is de historische achtergrond van het gedicht: een meisje had zichzelf vanwege een ongelukkige liefde verdronken in het riviertje dat vlak langs Goethes tuinhuis stroomde. Goethe laat haar zich tot de rivier en haar geliefde tegelijk richten, de twee versmelten in een dodelijke koude omhelzing. Kende Schubert deze achtergrond? Vreemd genoeg staat het lied in majeur en zweemt het eerder naar Haydn dan naar de Romantiek. Im Frühling, op tekst van Schuberts vriend Ernst Schulze, beschrijft een verloren geluksgevoel, ‘de liefde zelf en helaas verdriet achterlatend’.

Twee jaar woonde Schubert op een wrakke zolderkamer in Wenen samen met Johann Mayrhofer – dichter, jurist, zwaarmoedig, hij zou later zelfmoord plegen. Ze werkten symbiotisch samen; Mayrhofer begreep zijn eigen gedichten pas als Schubert ze had getoonzet. En dat gebeurde 47 keer. Uitgelaten is Der Schiffer, melancholiek Abendstern: de avondster verwijst naar de ster van de liefde, die ver en onbereikbaar aan de hemel staat, ‘ik zaai [het zaad], zie het niet ontkiemen, en blijf rustig treurend thuis.’ Merkwaardig in mineur – Karl Gottfried von Leitners tekst is opgewekt! – volgt dan Des Fischers Liebesglück, vol gebeurtenissen, van liefdessmachten tot kus.

Met Der Musensohn keren we terug naar Goethe. Een walsachtige begeleiding en charmante voorhoudinkjes; voelde Schubert zich aan deze zoon der muzen verwant wanneer hij zijn vrienden tijdens de dans urenlang op de piano begeleidde met geïmproviseerde walsjes?

Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen

‘Zij is alles wat lieflijk is op deze wereld. […] Maar ik weet dat ik moet gaan. Ik heb alles in het werk gesteld maar zie nog steeds geen uitweg. Werkelijk Adieu!’ Aldus schreef de 24-jarige Gustav Mahler op Nieuwjaarsdag 1885 aan een vriend. Wie is die zij? De jonge zangeres Johanne Richter. Waarom moet Mahler weg? Ze beantwoordt zijn liefde niet, dat is hard, bovendien heeft de operadirigent problemen met zijn meerderen. Dus: gaan. En de wereld een smartelijke getuigenis achterlaten van zijn liefde, de Lie­der eines fahrenden Gesellen.

Lie­deren van afscheid en vertrek: de ‘ik’ is hierin een eenzame, dolende gezel, verdriet heeft het leven van zijn betekenis beroofd. Vrolijk viert zijn schatje haar bruiloft (Wenn mein Schatz): een dansant tertsendeuntje, echter onmiddellijk gevolgd door een trieste koekoeksroep want ze trouwt met een ander. De abrupte tempo- en maatwisselingen (in Mahlers tijd nog zeer ongewoon) vertolken de instabiele gevoelens van de gezel. Hij zoekt soelaas in het open veld, in de natuur (Ging heut’ morgen). In Ich hab’ ein glühend Messer snijdt de liefdespijn ‘so tief’; ook hier instabiele tempo’s. In het slotlie­d probeert hij onder de zoete troost van een bloesemsneeuwende linde de obsederende gedachten aan ‘die zwei blauen Augen’ kwijt te raken; daar lijkt ‘alles wieder gut’. Mahler hechtte erg aan deze vroege lie­deren; thema’s uit het tweede en vierde lied zou hij gebruiken in zijn Eerste symfonie (1885-88). Maar over de grotendeels door hemzelf geschreven teksten was hij later wat kritisch: ‘De Boheemse muzikant laat zich horen, sentimenteel als hij het over zijn liefje heeft maar zuiver in zijn verering voor de natuur.’

Schubert: liederen naar Goethe, Schulze, Mayrhofer en Leitner

Franz Schubert zette begin negentiende eeuw het genre van het Lied op de kaart. Hij was een voorbeeld voor Mahler, hoewel die hem niet klakkeloos bewonderde: van Schuberts zeshonderd (!) liederen vond Mahler er maar honderd goed. Maar liefst 71 keer verklankte Schubert de dichter Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Zo ontstonden op 19 augustus 1815 in één klap vijf Goethe-liederen, waaronder An den Mond. Tragisch is de historische achtergrond van het gedicht: een meisje had zichzelf vanwege een ongelukkige liefde verdronken in het riviertje dat vlak langs Goethes tuinhuis stroomde. Goethe laat haar zich tot de rivier en haar geliefde tegelijk richten, de twee versmelten in een dodelijke koude omhelzing. Kende Schubert deze achtergrond? Vreemd genoeg staat het lied in majeur en zweemt het eerder naar Haydn dan naar de Romantiek. Im Frühling, op tekst van Schuberts vriend Ernst Schulze, beschrijft een verloren geluksgevoel, ‘de liefde zelf en helaas verdriet achterlatend’.

Twee jaar woonde Schubert op een wrakke zolderkamer in Wenen samen met Johann Mayrhofer – dichter, jurist, zwaarmoedig, hij zou later zelfmoord plegen. Ze werkten symbiotisch samen; Mayrhofer begreep zijn eigen gedichten pas als Schubert ze had getoonzet. En dat gebeurde 47 keer. Uitgelaten is Der Schiffer, melancholiek Abendstern: de avondster verwijst naar de ster van de liefde, die ver en onbereikbaar aan de hemel staat, ‘ik zaai [het zaad], zie het niet ontkiemen, en blijf rustig treurend thuis.’ Merkwaardig in mineur – Karl Gottfried von Leitners tekst is opgewekt! – volgt dan Des Fischers Liebesglück, vol gebeurtenissen, van liefdessmachten tot kus.

Met Der Musensohn keren we terug naar Goethe. Een walsachtige begeleiding en charmante voorhoudinkjes; voelde Schubert zich aan deze zoon der muzen verwant wanneer hij zijn vrienden tijdens de dans urenlang op de piano begeleidde met geïmproviseerde walsjes?

  • Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

    Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

  • Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

    Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

Schubert: liederen naar Rückert

Voor de drie Schubert-liederen na de pauze leverde Friedrich Rückert (1788-1866) de tekst. Sei mir gegrüsst gebruikte Schubert in 1827 ook in zijn Fantasie voor viool en piano, D 934. Du bist die Ruh formuleert geniaal de essentie van een geliefde: ‘Jij bent de rust, / de milde vrede, / jij bent het verlangen, / en wat het stilt’; er zit een spannende modulatie voorafgaand aan ‘deinem Glanz allein erhellt’. Indertijd moet men geschrokken zijn van de moderne klanken van Dass sie hier gewesen: pas in maat 12 klinkt de hoofdtoonsoort C groot.

Mahler: Rückert-Lieder

Uit de tienduizenden(!) gedichten van dichter en hoogleraar oosterse talen Friedrich Rückert koos Mahler er vijf. De dirigent Bruno Walter (1876-1962) noemde deze liederen ‘zijn meest intieme scheppingen’. Alle zijn in de ik-vorm. Ze behandelen grote thema’s als twijfel, liefde, verlossing. Blicke mir nicht in die Lieder is een luchtige opmaat: bespied de kunstenaar niet zo nieuwsgierig bij zijn arbeid. Ich atmet’ einen linden Duft speelt met het Duitse woord ‘Linde’, dat zowel ‘linde’ als ‘zacht’ betekent. De menselijke berusting, en die van Mahler, zijn het onderwerp van de twee volgende, veel grotere liederen. Um Mitternacht: vier zoekende mineurcoupletten, dan het plotseling stralende majeur-vertrouwen van ‘Hab ich die Macht in Deine Hand gegeben: Herr über Tod und Leben’. Opmerkelijk dat zo’n omvangrijk lied uit een minuscule kiem opbloeit: drie noten, binnen de minimale omvang van d-es-d. In Ich bin der Welt abhanden gekommen heeft de kunstenaar zich van de wereld losgemaakt. Geen aards tumult meer, hij leeft alleen, zonder banden, in zijn eigen hemel: het ideaal van de romanticus. ‘Dit lied ben ik zelf,’ zei Mahler. Liebst du um Schönheit ten slotte was een liefdeslied voor zijn jonge vrouw Alma.

Schubert: liederen naar Rückert

Voor de drie Schubert-liederen na de pauze leverde Friedrich Rückert (1788-1866) de tekst. Sei mir gegrüsst gebruikte Schubert in 1827 ook in zijn Fantasie voor viool en piano, D 934. Du bist die Ruh formuleert geniaal de essentie van een geliefde: ‘Jij bent de rust, / de milde vrede, / jij bent het verlangen, / en wat het stilt’; er zit een spannende modulatie voorafgaand aan ‘deinem Glanz allein erhellt’. Indertijd moet men geschrokken zijn van de moderne klanken van Dass sie hier gewesen: pas in maat 12 klinkt de hoofdtoonsoort C groot.

Mahler: Rückert-Lieder

Uit de tienduizenden(!) gedichten van dichter en hoogleraar oosterse talen Friedrich Rückert koos Mahler er vijf. De dirigent Bruno Walter (1876-1962) noemde deze liederen ‘zijn meest intieme scheppingen’. Alle zijn in de ik-vorm. Ze behandelen grote thema’s als twijfel, liefde, verlossing. Blicke mir nicht in die Lieder is een luchtige opmaat: bespied de kunstenaar niet zo nieuwsgierig bij zijn arbeid. Ich atmet’ einen linden Duft speelt met het Duitse woord ‘Linde’, dat zowel ‘linde’ als ‘zacht’ betekent. De menselijke berusting, en die van Mahler, zijn het onderwerp van de twee volgende, veel grotere liederen. Um Mitternacht: vier zoekende mineurcoupletten, dan het plotseling stralende majeur-vertrouwen van ‘Hab ich die Macht in Deine Hand gegeben: Herr über Tod und Leben’. Opmerkelijk dat zo’n omvangrijk lied uit een minuscule kiem opbloeit: drie noten, binnen de minimale omvang van d-es-d. In Ich bin der Welt abhanden gekommen heeft de kunstenaar zich van de wereld losgemaakt. Geen aards tumult meer, hij leeft alleen, zonder banden, in zijn eigen hemel: het ideaal van de romanticus. ‘Dit lied ben ik zelf,’ zei Mahler. Liebst du um Schönheit ten slotte was een liefdeslied voor zijn jonge vrouw Alma.

door Stephen Westra

Gustav Mahler 1860-1911

Andrè Schuen en Daniel Heide in Mahler en Schubert

door Stephen Westra

Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen

‘Zij is alles wat lieflijk is op deze wereld. […] Maar ik weet dat ik moet gaan. Ik heb alles in het werk gesteld maar zie nog steeds geen uitweg. Werkelijk Adieu!’ Aldus schreef de 24-jarige Gustav Mahler op Nieuwjaarsdag 1885 aan een vriend. Wie is die zij? De jonge zangeres Johanne Richter. Waarom moet Mahler weg? Ze beantwoordt zijn liefde niet, dat is hard, bovendien heeft de operadirigent problemen met zijn meerderen. Dus: gaan. En de wereld een smartelijke getuigenis achterlaten van zijn liefde, de Lie­der eines fahrenden Gesellen.

Lie­deren van afscheid en vertrek: de ‘ik’ is hierin een eenzame, dolende gezel, verdriet heeft het leven van zijn betekenis beroofd. Vrolijk viert zijn schatje haar bruiloft (Wenn mein Schatz): een dansant tertsendeuntje, echter onmiddellijk gevolgd door een trieste koekoeksroep want ze trouwt met een ander. De abrupte tempo- en maatwisselingen (in Mahlers tijd nog zeer ongewoon) vertolken de instabiele gevoelens van de gezel. Hij zoekt soelaas in het open veld, in de natuur (Ging heut’ morgen). In Ich hab’ ein glühend Messer snijdt de liefdespijn ‘so tief’; ook hier instabiele tempo’s. In het slotlie­d probeert hij onder de zoete troost van een bloesemsneeuwende linde de obsederende gedachten aan ‘die zwei blauen Augen’ kwijt te raken; daar lijkt ‘alles wieder gut’. Mahler hechtte erg aan deze vroege lie­deren; thema’s uit het tweede en vierde lied zou hij gebruiken in zijn Eerste symfonie (1885-88). Maar over de grotendeels door hemzelf geschreven teksten was hij later wat kritisch: ‘De Boheemse muzikant laat zich horen, sentimenteel als hij het over zijn liefje heeft maar zuiver in zijn verering voor de natuur.’

Schubert: liederen naar Goethe, Schulze, Mayrhofer en Leitner

Franz Schubert zette begin negentiende eeuw het genre van het Lied op de kaart. Hij was een voorbeeld voor Mahler, hoewel die hem niet klakkeloos bewonderde: van Schuberts zeshonderd (!) liederen vond Mahler er maar honderd goed. Maar liefst 71 keer verklankte Schubert de dichter Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Zo ontstonden op 19 augustus 1815 in één klap vijf Goethe-liederen, waaronder An den Mond. Tragisch is de historische achtergrond van het gedicht: een meisje had zichzelf vanwege een ongelukkige liefde verdronken in het riviertje dat vlak langs Goethes tuinhuis stroomde. Goethe laat haar zich tot de rivier en haar geliefde tegelijk richten, de twee versmelten in een dodelijke koude omhelzing. Kende Schubert deze achtergrond? Vreemd genoeg staat het lied in majeur en zweemt het eerder naar Haydn dan naar de Romantiek. Im Frühling, op tekst van Schuberts vriend Ernst Schulze, beschrijft een verloren geluksgevoel, ‘de liefde zelf en helaas verdriet achterlatend’.

Twee jaar woonde Schubert op een wrakke zolderkamer in Wenen samen met Johann Mayrhofer – dichter, jurist, zwaarmoedig, hij zou later zelfmoord plegen. Ze werkten symbiotisch samen; Mayrhofer begreep zijn eigen gedichten pas als Schubert ze had getoonzet. En dat gebeurde 47 keer. Uitgelaten is Der Schiffer, melancholiek Abendstern: de avondster verwijst naar de ster van de liefde, die ver en onbereikbaar aan de hemel staat, ‘ik zaai [het zaad], zie het niet ontkiemen, en blijf rustig treurend thuis.’ Merkwaardig in mineur – Karl Gottfried von Leitners tekst is opgewekt! – volgt dan Des Fischers Liebesglück, vol gebeurtenissen, van liefdessmachten tot kus.

Met Der Musensohn keren we terug naar Goethe. Een walsachtige begeleiding en charmante voorhoudinkjes; voelde Schubert zich aan deze zoon der muzen verwant wanneer hij zijn vrienden tijdens de dans urenlang op de piano begeleidde met geïmproviseerde walsjes?

Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen

‘Zij is alles wat lieflijk is op deze wereld. […] Maar ik weet dat ik moet gaan. Ik heb alles in het werk gesteld maar zie nog steeds geen uitweg. Werkelijk Adieu!’ Aldus schreef de 24-jarige Gustav Mahler op Nieuwjaarsdag 1885 aan een vriend. Wie is die zij? De jonge zangeres Johanne Richter. Waarom moet Mahler weg? Ze beantwoordt zijn liefde niet, dat is hard, bovendien heeft de operadirigent problemen met zijn meerderen. Dus: gaan. En de wereld een smartelijke getuigenis achterlaten van zijn liefde, de Lie­der eines fahrenden Gesellen.

Lie­deren van afscheid en vertrek: de ‘ik’ is hierin een eenzame, dolende gezel, verdriet heeft het leven van zijn betekenis beroofd. Vrolijk viert zijn schatje haar bruiloft (Wenn mein Schatz): een dansant tertsendeuntje, echter onmiddellijk gevolgd door een trieste koekoeksroep want ze trouwt met een ander. De abrupte tempo- en maatwisselingen (in Mahlers tijd nog zeer ongewoon) vertolken de instabiele gevoelens van de gezel. Hij zoekt soelaas in het open veld, in de natuur (Ging heut’ morgen). In Ich hab’ ein glühend Messer snijdt de liefdespijn ‘so tief’; ook hier instabiele tempo’s. In het slotlie­d probeert hij onder de zoete troost van een bloesemsneeuwende linde de obsederende gedachten aan ‘die zwei blauen Augen’ kwijt te raken; daar lijkt ‘alles wieder gut’. Mahler hechtte erg aan deze vroege lie­deren; thema’s uit het tweede en vierde lied zou hij gebruiken in zijn Eerste symfonie (1885-88). Maar over de grotendeels door hemzelf geschreven teksten was hij later wat kritisch: ‘De Boheemse muzikant laat zich horen, sentimenteel als hij het over zijn liefje heeft maar zuiver in zijn verering voor de natuur.’

Schubert: liederen naar Goethe, Schulze, Mayrhofer en Leitner

Franz Schubert zette begin negentiende eeuw het genre van het Lied op de kaart. Hij was een voorbeeld voor Mahler, hoewel die hem niet klakkeloos bewonderde: van Schuberts zeshonderd (!) liederen vond Mahler er maar honderd goed. Maar liefst 71 keer verklankte Schubert de dichter Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Zo ontstonden op 19 augustus 1815 in één klap vijf Goethe-liederen, waaronder An den Mond. Tragisch is de historische achtergrond van het gedicht: een meisje had zichzelf vanwege een ongelukkige liefde verdronken in het riviertje dat vlak langs Goethes tuinhuis stroomde. Goethe laat haar zich tot de rivier en haar geliefde tegelijk richten, de twee versmelten in een dodelijke koude omhelzing. Kende Schubert deze achtergrond? Vreemd genoeg staat het lied in majeur en zweemt het eerder naar Haydn dan naar de Romantiek. Im Frühling, op tekst van Schuberts vriend Ernst Schulze, beschrijft een verloren geluksgevoel, ‘de liefde zelf en helaas verdriet achterlatend’.

Twee jaar woonde Schubert op een wrakke zolderkamer in Wenen samen met Johann Mayrhofer – dichter, jurist, zwaarmoedig, hij zou later zelfmoord plegen. Ze werkten symbiotisch samen; Mayrhofer begreep zijn eigen gedichten pas als Schubert ze had getoonzet. En dat gebeurde 47 keer. Uitgelaten is Der Schiffer, melancholiek Abendstern: de avondster verwijst naar de ster van de liefde, die ver en onbereikbaar aan de hemel staat, ‘ik zaai [het zaad], zie het niet ontkiemen, en blijf rustig treurend thuis.’ Merkwaardig in mineur – Karl Gottfried von Leitners tekst is opgewekt! – volgt dan Des Fischers Liebesglück, vol gebeurtenissen, van liefdessmachten tot kus.

Met Der Musensohn keren we terug naar Goethe. Een walsachtige begeleiding en charmante voorhoudinkjes; voelde Schubert zich aan deze zoon der muzen verwant wanneer hij zijn vrienden tijdens de dans urenlang op de piano begeleidde met geïmproviseerde walsjes?

  • Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

    Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

  • Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

    Friedrich Rückert

    geportretteerd in 1833 door Carl Bart

Schubert: liederen naar Rückert

Voor de drie Schubert-liederen na de pauze leverde Friedrich Rückert (1788-1866) de tekst. Sei mir gegrüsst gebruikte Schubert in 1827 ook in zijn Fantasie voor viool en piano, D 934. Du bist die Ruh formuleert geniaal de essentie van een geliefde: ‘Jij bent de rust, / de milde vrede, / jij bent het verlangen, / en wat het stilt’; er zit een spannende modulatie voorafgaand aan ‘deinem Glanz allein erhellt’. Indertijd moet men geschrokken zijn van de moderne klanken van Dass sie hier gewesen: pas in maat 12 klinkt de hoofdtoonsoort C groot.

Mahler: Rückert-Lieder

Uit de tienduizenden(!) gedichten van dichter en hoogleraar oosterse talen Friedrich Rückert koos Mahler er vijf. De dirigent Bruno Walter (1876-1962) noemde deze liederen ‘zijn meest intieme scheppingen’. Alle zijn in de ik-vorm. Ze behandelen grote thema’s als twijfel, liefde, verlossing. Blicke mir nicht in die Lieder is een luchtige opmaat: bespied de kunstenaar niet zo nieuwsgierig bij zijn arbeid. Ich atmet’ einen linden Duft speelt met het Duitse woord ‘Linde’, dat zowel ‘linde’ als ‘zacht’ betekent. De menselijke berusting, en die van Mahler, zijn het onderwerp van de twee volgende, veel grotere liederen. Um Mitternacht: vier zoekende mineurcoupletten, dan het plotseling stralende majeur-vertrouwen van ‘Hab ich die Macht in Deine Hand gegeben: Herr über Tod und Leben’. Opmerkelijk dat zo’n omvangrijk lied uit een minuscule kiem opbloeit: drie noten, binnen de minimale omvang van d-es-d. In Ich bin der Welt abhanden gekommen heeft de kunstenaar zich van de wereld losgemaakt. Geen aards tumult meer, hij leeft alleen, zonder banden, in zijn eigen hemel: het ideaal van de romanticus. ‘Dit lied ben ik zelf,’ zei Mahler. Liebst du um Schönheit ten slotte was een liefdeslied voor zijn jonge vrouw Alma.

Schubert: liederen naar Rückert

Voor de drie Schubert-liederen na de pauze leverde Friedrich Rückert (1788-1866) de tekst. Sei mir gegrüsst gebruikte Schubert in 1827 ook in zijn Fantasie voor viool en piano, D 934. Du bist die Ruh formuleert geniaal de essentie van een geliefde: ‘Jij bent de rust, / de milde vrede, / jij bent het verlangen, / en wat het stilt’; er zit een spannende modulatie voorafgaand aan ‘deinem Glanz allein erhellt’. Indertijd moet men geschrokken zijn van de moderne klanken van Dass sie hier gewesen: pas in maat 12 klinkt de hoofdtoonsoort C groot.

Mahler: Rückert-Lieder

Uit de tienduizenden(!) gedichten van dichter en hoogleraar oosterse talen Friedrich Rückert koos Mahler er vijf. De dirigent Bruno Walter (1876-1962) noemde deze liederen ‘zijn meest intieme scheppingen’. Alle zijn in de ik-vorm. Ze behandelen grote thema’s als twijfel, liefde, verlossing. Blicke mir nicht in die Lieder is een luchtige opmaat: bespied de kunstenaar niet zo nieuwsgierig bij zijn arbeid. Ich atmet’ einen linden Duft speelt met het Duitse woord ‘Linde’, dat zowel ‘linde’ als ‘zacht’ betekent. De menselijke berusting, en die van Mahler, zijn het onderwerp van de twee volgende, veel grotere liederen. Um Mitternacht: vier zoekende mineurcoupletten, dan het plotseling stralende majeur-vertrouwen van ‘Hab ich die Macht in Deine Hand gegeben: Herr über Tod und Leben’. Opmerkelijk dat zo’n omvangrijk lied uit een minuscule kiem opbloeit: drie noten, binnen de minimale omvang van d-es-d. In Ich bin der Welt abhanden gekommen heeft de kunstenaar zich van de wereld losgemaakt. Geen aards tumult meer, hij leeft alleen, zonder banden, in zijn eigen hemel: het ideaal van de romanticus. ‘Dit lied ben ik zelf,’ zei Mahler. Liebst du um Schönheit ten slotte was een liefdeslied voor zijn jonge vrouw Alma.

door Stephen Westra

Biografie

Andrè Schuen, bariton

Andrè Schuen groeide op in Zuid-Tirol, Italië. Al was hij in zijn jeugd een fanatiek cellist, toch ging hij zang studeren aan het Mozarteum in Salzburg. Na een periode als ensemblelid van de Oper Graz (2010-2014) werd hij geëngageerd door onder meer de Bayerische Staatsoper, de ­Wiener Staatsoper, het Royal Opera House Covent Garden en het Teatro Real in Madrid en door de festivals van Salzburg en Aix-en-Provence.

Recente highlights op het concertpodium waren Mahlers Lieder eines fahrenden Gesellen met het Lucerne Festival Orchestra, Mahlers Wunderhorn-Lieder in Helsinki met het Fins Radio Orkest en op tournee met het Orquesta de la Comunidad de Valencia, Beethovens Negende symfonie onder Andris Nelsons in Leipzig en Mahlers Achtste symfonie in La Scala in Milaan onder Riccardo Chailly.

Andrè Schuen geeft ook veelvuldig liedrecitals. Eerder stond hij in Wigmore Hall in Londen, op de Schubertiade Hohenems en op de festivals van Tanglewood en Aspen, en afgelopen seizoen op de Schubertiade in Schwarzenberg en in het Teatro de la Zarzuela in Madrid, het Konzerthaus Dortmund en het Wiener Konzert­haus. De bariton gaf één keer eerder een recital in de Kleine Zaal: op 16 januari 2018 zong hij Robert Schumann, Martin en Wolf, ook toen met Daniel Heide aan de piano.

Voor hun debuut-cd met datzelfde repertoire had het duo in 2016 een Echo Klassik gekregen, en voor hun opname van Schuberts Schwanengesang kregen ze recentelijk een O­pus Klassik.

Daniel Heide, piano

Daniel Heide studeerde aan de Franz-Liszt-Hoch­schule in zijn geboorteplaats ­Weimar en ontwikkelde zich tot een veelgevraagd liedbegeleider en kamer­musicus.

Hij was te gast op de Schubertiades van Schwarzenberg, Hohenems en Vilabertran, het Edinburgh International Festival, Oxford Lieder en de festivals van Schleswig-­Holstein en Rheingau, en ook in kamermuziekzalen als de Philharmonie en het Konzerthaus in Berlijn, de Philharmonie van Keulen, het Konzert­haus Dortmund, de Oper Frankfurt, het Prinzregententheater München, de Philharmonie de Paris, het Wiener Konzerthaus, ­Wigmore Hall in Londen, het Palau de la Música in Barcelona, de Børssalen in Kopenhagen en deSingel in Antwerpen.

 De pianist is nauw betrokken bij Der ly­rische Salon in Schloss Ettersburg, waar hij al meer dan zeventig liederavonden begeleidde. ­Onder de zangers met wie hij musiceert zijn Christoph en Julian Prégardien, Konstantin Krimmel, Simone Kermes, ­Patrick Grahl, Ingeborg Danz en ­Roman Trekel; met mezzosopraan Stella Doufexis bracht hij liederen van Debussy uit op het album Poèmes (Preis der Deutschen Schallplattenkritik).

Instrumentale muziek speelt hij met collega’s als Tabea Zimmermann, Antje Weithaas, Jens Peter Maintz, Julian Steckel, Julia Hagen, Harriet Krijgh, ­Franziska Hölscher en het Mandelring-­Quartett. Na dertien jaar les te hebben gegeven aan conservatoria in Berlijn en Weimar geeft Daniel ­Heide zijn ervaring tegenwoordig graag door in masterclasses en privélessen.