Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Altvioliste Yoko Kanamaru: ‘Stille mensen kunnen ook sterk en krachtig zijn’

door Frederike Berntsen
17 okt. 2023 17 oktober 2023

Yoko Kanamaru is al meer dan twintig jaar lid van het Concertgebouworkest. Hoe is het om met een Japanse achtergrond in Nederland te wonen en te werken? ‘Ik begrijp niet hoe je kunt groeien als je brood eet’.

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

Sinds ik een zoontje heb, ken ik Nederland pas echt goed’, zegt altvioliste Yoko Kanamaru. ‘Sinterklaas is een ontzettend belangrijk feest, en al die kadootjes, dat wil ieder kind. Vroeger speelde ik het hele jaar concerten, maar nu is die periode heilig.’

Yoko Kanamaru begon in Japan aan haar viool­studie, hoewel ze niet uit een muzikaal gezin komt. Op een dag kwam haar moeder in aanraking met een muziekdocent, en bedacht ze dat het aardig zou zijn om haar kinderen lessen te laten volgen. Kanamaru viel voor de viool. Op haar negentiende stapte ze over op de altviool. Vanuit ­Japan ging ze naar Duitsland om verder te studeren; daarna solliciteerde ze naar een baan. Op haar negen­entwintigste kwam ze bij het Concert­gebouworkest, waar ze nog steeds deel van uitmaakt.

‘Japanse musici spelen ‘vierkant’’

‘Ik ben buitengewoon blij dat ik een baan heb, in deze tijd. En wat voor een baan! Ik heb hier veel geleerd, over klankvoorstelling, over samenspel. Als ik nu kamermuziek speel, neem ik die ervaring vanzelf mee. Ik denk dat mijn manier van klank maken erg veranderd is sinds ik in het orkest speel. Japanse musici spelen heel goed, ook samen, maar ze spelen ‘vierkant’, er zit vrij weinig beweging in hun spel. Hier is de tendens rond en warm. En dat is ook kenmerkend voor de manier van leven in Nederland. Het leven is hier mild.’

Stilte

Op een zonnige ochtend aan de Gabriël Metsustraat, waar het Concertgebouworkest zetelt, probeert Kanamaru zo goed mogelijk Nederlands te praten. Er klinkt een krachtig Duits ac­cent doorheen en ook de zinsbouw gaat in de richting van de oosterburen. ‘Sommige dingen vind ik moeilijk’, zegt ze. ‘In vergelijking met Nederlanders praten Aziaten niet veel. Wij gebruiken de stilte om tot onszelf te komen. Heel soms denk ik dat mijn collega’s meer inbreng van mij verwachten, daar wil ik graag iets aan doen. Ik las onlangs een boek over Aziaten die in de Verenigde Staten werken. Wat daaruit naar voren kwam, herkende ik, zoals dat stille mensen ook sterk en krachtig kunnen zijn. Ik ben blij dat mijn zoontje op school leert zich te openen en actief mee te doen. Hij heeft ook theaterles, dat is hartstikke goed.’

Kleuren

‘Voor een Japanse ben ik vrij groot. Ik heb lange tijd viool gespeeld, zo ben ik begonnen, maar de altviool bood mij meer mogelijkheden. Tijdens mijn studie kreeg ik veel kamermuziek te doen op de altviool, en op een gegeven moment ben ik definitief overgestapt.
Altviolisten luisteren goed. Ze hebben een ondersteunend karakter, en zijn vaak ook wat stiller. In die zin past het instrument echt bij me. We hebben prachtige melodieën. We kleuren mee met de muziek en we kleuren in, en zo wil ik ook spelen. Ik wil een diepe klank voortbrengen, diep ‘in de snaar strijken’. Een donker geluid, daar streef ik naar.

Sinds ik een zoontje heb, ken ik Nederland pas echt goed’, zegt altvioliste Yoko Kanamaru. ‘Sinterklaas is een ontzettend belangrijk feest, en al die kadootjes, dat wil ieder kind. Vroeger speelde ik het hele jaar concerten, maar nu is die periode heilig.’

Yoko Kanamaru begon in Japan aan haar viool­studie, hoewel ze niet uit een muzikaal gezin komt. Op een dag kwam haar moeder in aanraking met een muziekdocent, en bedacht ze dat het aardig zou zijn om haar kinderen lessen te laten volgen. Kanamaru viel voor de viool. Op haar negentiende stapte ze over op de altviool. Vanuit ­Japan ging ze naar Duitsland om verder te studeren; daarna solliciteerde ze naar een baan. Op haar negen­entwintigste kwam ze bij het Concert­gebouworkest, waar ze nog steeds deel van uitmaakt.

‘Japanse musici spelen ‘vierkant’’

‘Ik ben buitengewoon blij dat ik een baan heb, in deze tijd. En wat voor een baan! Ik heb hier veel geleerd, over klankvoorstelling, over samenspel. Als ik nu kamermuziek speel, neem ik die ervaring vanzelf mee. Ik denk dat mijn manier van klank maken erg veranderd is sinds ik in het orkest speel. Japanse musici spelen heel goed, ook samen, maar ze spelen ‘vierkant’, er zit vrij weinig beweging in hun spel. Hier is de tendens rond en warm. En dat is ook kenmerkend voor de manier van leven in Nederland. Het leven is hier mild.’

Stilte

Op een zonnige ochtend aan de Gabriël Metsustraat, waar het Concertgebouworkest zetelt, probeert Kanamaru zo goed mogelijk Nederlands te praten. Er klinkt een krachtig Duits ac­cent doorheen en ook de zinsbouw gaat in de richting van de oosterburen. ‘Sommige dingen vind ik moeilijk’, zegt ze. ‘In vergelijking met Nederlanders praten Aziaten niet veel. Wij gebruiken de stilte om tot onszelf te komen. Heel soms denk ik dat mijn collega’s meer inbreng van mij verwachten, daar wil ik graag iets aan doen. Ik las onlangs een boek over Aziaten die in de Verenigde Staten werken. Wat daaruit naar voren kwam, herkende ik, zoals dat stille mensen ook sterk en krachtig kunnen zijn. Ik ben blij dat mijn zoontje op school leert zich te openen en actief mee te doen. Hij heeft ook theaterles, dat is hartstikke goed.’

Kleuren

‘Voor een Japanse ben ik vrij groot. Ik heb lange tijd viool gespeeld, zo ben ik begonnen, maar de altviool bood mij meer mogelijkheden. Tijdens mijn studie kreeg ik veel kamermuziek te doen op de altviool, en op een gegeven moment ben ik definitief overgestapt.
Altviolisten luisteren goed. Ze hebben een ondersteunend karakter, en zijn vaak ook wat stiller. In die zin past het instrument echt bij me. We hebben prachtige melodieën. We kleuren mee met de muziek en we kleuren in, en zo wil ik ook spelen. Ik wil een diepe klank voortbrengen, diep ‘in de snaar strijken’. Een donker geluid, daar streef ik naar.

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

Naarmate ik ouder word, houd ik daar steeds meer van. Als je jong bent beweeg je sneller en ben je springeriger. Voor mijn gevoel beleef je op een altviool de klank vanbinnen. Een alt heeft een ingetogen geluid. Mijn emoties uit ik via mijn instrument, het vraagt erom, de klank past bij mijn binnenwereld.’

‘Sinds kort speel ik ook weer viool, en dat is interessant en enorm verdiepend. Ik leer veel meer over de muziek die ik onder handen heb. Ik heb een instrument van het orkest te leen. Als ik kamermuziek speel, studeer ik ook de vioolpartijen, om precies te weten wat er gebeurt. Tijdens een orkestproject probeer ik ook altijd de partituren te bestuderen om een overzicht te krijgen en niet alleen mijn eigen noten te kennen. Alleen op die manier lukt het me om echt deel uit te maken van het geheel.’

Op tournee

Op het moment dat het interview plaatsvindt, is de voorbereiding voor de okesttournee naar Japan en Zuid-Korea in volle gang. Tussen 3 en 12 november reist het Concertgebouworkest met dirigent Fabio Luisi van Kawasaki naar Nagoya, Kyoto, Tokio en Seoul [lees hier meer over in Op reis naar Azië met het Concertgebouworkest]. Kanamaru kijkt ernaar uit. ‘Het Concertgebouworkest heeft veel fans in Japan, dat is erg leuk om mee te maken. Het speelt fijn als je weet dat je gewaardeerd wordt.’

‘Mijn emoties uit ik via mijn instrument’

Kanamaru voelt zich half Nederlands en half Japans. Ze woont in het groen, dicht bij haar werk. Het leven in de hoofdstad noemt ze rustig in vergelijking met Tokio, waar ze opgroeide. Tokio staat vierentwintig uur per dag aan. De afstanden zijn er enorm, terwijl hier alles binnen handbereik lijkt. Thuis in Amsterdam-Zuid wordt er Japans gekookt. Zoonlief kreeg tot voor kort een lunchbox met rijst en groenten mee naar school, maar zijn klasgenootjes, die een boterham met pindakaas hadden, waren altijd sneller klaar met eten. Hij vroeg thuis om een tosti voor op school. ‘Ik begrijp niet hoe je kunt groeien als je brood eet’, zegt Kanamaru. ‘In Japan is het heel gewoon om iedere dag veel soorten groenten met rijst te eten.’

Parapluutje

‘In mijn gevoelswereld ben ik echt Japans. Ik ben ook erg blij met mijn Japanse collega’s in het orkest. Het is grappig om te merken dat je eigen cultuur altijd het makkelijkste voelt. Logisch ook, daarin leerde je je eerste stappen zetten, daarvan snoof je de eerste geuren op. Mijn hele familie woont nog in Japan. We spreken elkaar veel, maar nooit via Zoom, altijd via de telefoon. Je traint jezelf dan om beeldend te vertellen.
Mijn partner is Duits. Thuis spreken we Japans en Duits, en mijn zoontje praat ook Nederlands. Op zaterdag gaat hij naar de Japanse school, ik vind het belangrijk dat hij de cultuur uit mijn vaderland meekrijgt. Toch zijn er ook gezinnen in Japan die er alles aan doen om hun kinderen in Nederland naar school te laten gaan. Uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse kinderen het gelukkigst van allemaal zijn.’

Weer buiten, na het interview, steekt Yoko Kanamaru een elegant wit parapluutje op – het is een van de heetste dagen van het jaar.

Naarmate ik ouder word, houd ik daar steeds meer van. Als je jong bent beweeg je sneller en ben je springeriger. Voor mijn gevoel beleef je op een altviool de klank vanbinnen. Een alt heeft een ingetogen geluid. Mijn emoties uit ik via mijn instrument, het vraagt erom, de klank past bij mijn binnenwereld.’

‘Sinds kort speel ik ook weer viool, en dat is interessant en enorm verdiepend. Ik leer veel meer over de muziek die ik onder handen heb. Ik heb een instrument van het orkest te leen. Als ik kamermuziek speel, studeer ik ook de vioolpartijen, om precies te weten wat er gebeurt. Tijdens een orkestproject probeer ik ook altijd de partituren te bestuderen om een overzicht te krijgen en niet alleen mijn eigen noten te kennen. Alleen op die manier lukt het me om echt deel uit te maken van het geheel.’

Op tournee

Op het moment dat het interview plaatsvindt, is de voorbereiding voor de okesttournee naar Japan en Zuid-Korea in volle gang. Tussen 3 en 12 november reist het Concertgebouworkest met dirigent Fabio Luisi van Kawasaki naar Nagoya, Kyoto, Tokio en Seoul [lees hier meer over in Op reis naar Azië met het Concertgebouworkest]. Kanamaru kijkt ernaar uit. ‘Het Concertgebouworkest heeft veel fans in Japan, dat is erg leuk om mee te maken. Het speelt fijn als je weet dat je gewaardeerd wordt.’

‘Mijn emoties uit ik via mijn instrument’

Kanamaru voelt zich half Nederlands en half Japans. Ze woont in het groen, dicht bij haar werk. Het leven in de hoofdstad noemt ze rustig in vergelijking met Tokio, waar ze opgroeide. Tokio staat vierentwintig uur per dag aan. De afstanden zijn er enorm, terwijl hier alles binnen handbereik lijkt. Thuis in Amsterdam-Zuid wordt er Japans gekookt. Zoonlief kreeg tot voor kort een lunchbox met rijst en groenten mee naar school, maar zijn klasgenootjes, die een boterham met pindakaas hadden, waren altijd sneller klaar met eten. Hij vroeg thuis om een tosti voor op school. ‘Ik begrijp niet hoe je kunt groeien als je brood eet’, zegt Kanamaru. ‘In Japan is het heel gewoon om iedere dag veel soorten groenten met rijst te eten.’

Parapluutje

‘In mijn gevoelswereld ben ik echt Japans. Ik ben ook erg blij met mijn Japanse collega’s in het orkest. Het is grappig om te merken dat je eigen cultuur altijd het makkelijkste voelt. Logisch ook, daarin leerde je je eerste stappen zetten, daarvan snoof je de eerste geuren op. Mijn hele familie woont nog in Japan. We spreken elkaar veel, maar nooit via Zoom, altijd via de telefoon. Je traint jezelf dan om beeldend te vertellen.
Mijn partner is Duits. Thuis spreken we Japans en Duits, en mijn zoontje praat ook Nederlands. Op zaterdag gaat hij naar de Japanse school, ik vind het belangrijk dat hij de cultuur uit mijn vaderland meekrijgt. Toch zijn er ook gezinnen in Japan die er alles aan doen om hun kinderen in Nederland naar school te laten gaan. Uit onderzoek blijkt dat de Nederlandse kinderen het gelukkigst van allemaal zijn.’

Weer buiten, na het interview, steekt Yoko Kanamaru een elegant wit parapluutje op – het is een van de heetste dagen van het jaar.

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

  • Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

    Yoko Kanamaru

    Foto: Eduardus Lee

De altviool van Yoko Kanamaru

Yoko Kanamaru bespeelt ‘een oude Italiaan’, die ze kocht van een kennis van haar Japanse altvioolleraar. Haar altviool is in 1710 gebouwd, in Milaan. ‘Het is een kleine, mooie, zeer oude altviool. Ondanks mijn lange armen is dit het perfecte instrument voor mij. Ik houd van de klank, die is in de altvioolgroep van het orkest een tikkeltje sterk. Vooral de hoogste snaar, de A-snaar, klinkt vrij hard. Als ik in een strijkersgroep speel moet ik goed oppassen dat ik niet te veel opval, als ik soleer of kamermuziek speel is de klank ideaal. Ik voel heel duidelijk dat dit instrument in de loop der tijd veranderd is door de personen die erop gespeeld hebben. Het instrument heeft al een heel leven achter de rug. Wie de bouwer van dit juweel is, laat ik in het midden. Het is ook niet belangrijk, het is een fantastisch instrument, diep donkerbruin van kleur. Ik heb naast deze alt ook een modern exemplaar, en altijd is weer duidelijk hoe fijn de oude is. De hals is slank, bijna net als een bij een viool, en hij is vrij licht. Het is echt een vrouwelijke alt.’

De altviool van Yoko Kanamaru

Yoko Kanamaru bespeelt ‘een oude Italiaan’, die ze kocht van een kennis van haar Japanse altvioolleraar. Haar altviool is in 1710 gebouwd, in Milaan. ‘Het is een kleine, mooie, zeer oude altviool. Ondanks mijn lange armen is dit het perfecte instrument voor mij. Ik houd van de klank, die is in de altvioolgroep van het orkest een tikkeltje sterk. Vooral de hoogste snaar, de A-snaar, klinkt vrij hard. Als ik in een strijkersgroep speel moet ik goed oppassen dat ik niet te veel opval, als ik soleer of kamermuziek speel is de klank ideaal. Ik voel heel duidelijk dat dit instrument in de loop der tijd veranderd is door de personen die erop gespeeld hebben. Het instrument heeft al een heel leven achter de rug. Wie de bouwer van dit juweel is, laat ik in het midden. Het is ook niet belangrijk, het is een fantastisch instrument, diep donkerbruin van kleur. Ik heb naast deze alt ook een modern exemplaar, en altijd is weer duidelijk hoe fijn de oude is. De hals is slank, bijna net als een bij een viool, en hij is vrij licht. Het is echt een vrouwelijke alt.’

Meer interviews met orkestleden:

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.