Alexander Krimer: ‘Als orkest dienen we de muziek, niet onze ego’s’
door Stella Vrijmoed 12 feb. 2024 12 februari 2024
Het liefst wilde Alexander Krimer als kind voetballen, maar van zijn ouders moest hij hobo en piano oefenen. Twee keer werd hij van school gestuurd, nu is hij tweede hoboïst van het Concertgebouworkest. ‘Als ik niet oefen, voelt het raar. Het is een lifestyle geworden.’
Alexander Krimer zit met een orkestvriendin in de foyer van het ‘huis’ van het Concertgebouworkest. In dit monumentale Berlage-gebouw in de Gabriël Metsustraat is hij vaak, om te studeren in een van de vele studio’s. ‘Als een nerd’, grapt hij. Pas sinds kort is hij eigenlijk echt aan het integreren in het orkest. ‘Ik was net een paar weken hier begonnen toen corona kwam, in 2020. Dat was niet leuk. De eerste maanden studeerde ik nog veel in mijn woning, later ging ik veel naar familie in Duitsland en Israël.’
Hij is van planeet Aarde, antwoordt Krimer als mensen vragen waar hij vandaan komt. ‘Ik heb veel nationaliteiten en persoonlijkheden’, zegt de hoboïst, geboren in Minsk, Belarus, met moedertaal Russisch, vanaf zijn negende verder opgegroeid in Bonn. ‘Ik ben al vijftien jaar niet in Belarus geweest, ik heb daar niets meer mee. Ik herinner me alleen dat er veel criminaliteit was en dat ik verbaasd was dat ik in Duitsland ’s avonds veilig over straat kon lopen. Maar als ik nu iemand Russisch hoor spreken, voel ik toch wel een connectie.’ Hoewel hij er nooit gewoond heeft, voelt hij zich het meest thuis in Israël, waar hij veel familie heeft. ‘Ik spreek de taal nog niet, maar ik voel me erg verbonden met het land, de cultuur en mijn Joodse afkomst.’
Studeren
Zijn ouders – beiden pianist – verhuisden met hem vanuit Minsk naar Duitsland omdat ze daar meer muzikale en financiële mogelijkheden hadden. Krimer is het enige kind van zijn moeder, twee halfbroers waren al zelfstandig toen hij opgroeide. Hij denkt dat de focus daarom veel op hem lag: hij moest altijd veel oefenen van zijn ouders. ‘Ik was, denk ik, een beetje een probleemkind. Ik wilde na school gewoon voetballen met mijn vrienden, maar ik moest me voorbereiden op concoursen of concerten. Daarom gebruikte ik school als mijn vrije tijd: ik deed daar niks. En dat was precies het probleem.’
Tot twee keer toe is hij van school gestuurd vanwege zijn slechte cijfers – het Duits was misschien in het begin ook een obstakel, denkt hij. Inmiddels is dat zijn tweede taal. Rond zijn zeventiende merkte hij dat dat hij muzikaal talent had en dat zijn leraren potentie bij hem zagen. ‘Toen besloot ik me daarop te richten. Ik wist ook niet zo goed wat ik anders moest doen. Muziek geeft je de kans om nieuwe mensen te ontmoeten, relaties op te bouwen. Hierdoor heb ik nu ook een goede band met mijn ouders. Ze hebben zoveel in me geïnvesteerd. Mijn vader gaat nog steeds met me mee als ik nu aan een concours meedoe.’
‘Veel mensen in dit orkest zien muziek echt als een passie, niet alleen als werk.’
Aan die wedstrijden doet hij voornamelijk mee als solohoboïst, maar hij won ook wel eens een prijs als pianist. Het motiveert hem om te studeren en beter te worden, nu zijn ouders hem niet meer constant op de huid zitten. Want zich blijven ontwikkelen, dat wil hij zeker. Deze drang hebben veel collega’s in het Concertgebouworkest, vertelt Krimer. ‘Ik hoorde Calogero Palermo, onze soloklarinettist die onder mij woonde, elke morgen oefenen. En hij is al in de vijftig. Veel mensen in dit orkest zien muziek echt als een passie, niet alleen als werk.’
Geen ego’s
Het Concertgebouworkest was altijd al zijn favoriete orkest vanwege het unieke geluid, zegt hij. In een van de studio’s van het orkest demonstreert hij op de piano wat hij bedoelt. Hij speelt een begeleiding met zijn linkerhand, een thema strak eroverheen met de rechterhand, alsof het twee stemmen los van elkaar zijn. ‘De een luistert nu niet naar de ander. Je moet ze juist zo laten samensmelten dat het één kleur wordt’, legt hij uit. En dat doet het Concertgebouworkest volgens hem wél. Zo kan de kopersectie ineens als een orgel klinken, of de violengroep als één viool. Het is niet alleen maar luid of een hoop geluiden, zegt hij, maar het klinkt flexibel, haast als kamermuziek.
Alexander Krimer zit met een orkestvriendin in de foyer van het ‘huis’ van het Concertgebouworkest. In dit monumentale Berlage-gebouw in de Gabriël Metsustraat is hij vaak, om te studeren in een van de vele studio’s. ‘Als een nerd’, grapt hij. Pas sinds kort is hij eigenlijk echt aan het integreren in het orkest. ‘Ik was net een paar weken hier begonnen toen corona kwam, in 2020. Dat was niet leuk. De eerste maanden studeerde ik nog veel in mijn woning, later ging ik veel naar familie in Duitsland en Israël.’
Hij is van planeet Aarde, antwoordt Krimer als mensen vragen waar hij vandaan komt. ‘Ik heb veel nationaliteiten en persoonlijkheden’, zegt de hoboïst, geboren in Minsk, Belarus, met moedertaal Russisch, vanaf zijn negende verder opgegroeid in Bonn. ‘Ik ben al vijftien jaar niet in Belarus geweest, ik heb daar niets meer mee. Ik herinner me alleen dat er veel criminaliteit was en dat ik verbaasd was dat ik in Duitsland ’s avonds veilig over straat kon lopen. Maar als ik nu iemand Russisch hoor spreken, voel ik toch wel een connectie.’ Hoewel hij er nooit gewoond heeft, voelt hij zich het meest thuis in Israël, waar hij veel familie heeft. ‘Ik spreek de taal nog niet, maar ik voel me erg verbonden met het land, de cultuur en mijn Joodse afkomst.’
Studeren
Zijn ouders – beiden pianist – verhuisden met hem vanuit Minsk naar Duitsland omdat ze daar meer muzikale en financiële mogelijkheden hadden. Krimer is het enige kind van zijn moeder, twee halfbroers waren al zelfstandig toen hij opgroeide. Hij denkt dat de focus daarom veel op hem lag: hij moest altijd veel oefenen van zijn ouders. ‘Ik was, denk ik, een beetje een probleemkind. Ik wilde na school gewoon voetballen met mijn vrienden, maar ik moest me voorbereiden op concoursen of concerten. Daarom gebruikte ik school als mijn vrije tijd: ik deed daar niks. En dat was precies het probleem.’
Tot twee keer toe is hij van school gestuurd vanwege zijn slechte cijfers – het Duits was misschien in het begin ook een obstakel, denkt hij. Inmiddels is dat zijn tweede taal. Rond zijn zeventiende merkte hij dat dat hij muzikaal talent had en dat zijn leraren potentie bij hem zagen. ‘Toen besloot ik me daarop te richten. Ik wist ook niet zo goed wat ik anders moest doen. Muziek geeft je de kans om nieuwe mensen te ontmoeten, relaties op te bouwen. Hierdoor heb ik nu ook een goede band met mijn ouders. Ze hebben zoveel in me geïnvesteerd. Mijn vader gaat nog steeds met me mee als ik nu aan een concours meedoe.’
‘Veel mensen in dit orkest zien muziek echt als een passie, niet alleen als werk.’
Aan die wedstrijden doet hij voornamelijk mee als solohoboïst, maar hij won ook wel eens een prijs als pianist. Het motiveert hem om te studeren en beter te worden, nu zijn ouders hem niet meer constant op de huid zitten. Want zich blijven ontwikkelen, dat wil hij zeker. Deze drang hebben veel collega’s in het Concertgebouworkest, vertelt Krimer. ‘Ik hoorde Calogero Palermo, onze soloklarinettist die onder mij woonde, elke morgen oefenen. En hij is al in de vijftig. Veel mensen in dit orkest zien muziek echt als een passie, niet alleen als werk.’
Geen ego’s
Het Concertgebouworkest was altijd al zijn favoriete orkest vanwege het unieke geluid, zegt hij. In een van de studio’s van het orkest demonstreert hij op de piano wat hij bedoelt. Hij speelt een begeleiding met zijn linkerhand, een thema strak eroverheen met de rechterhand, alsof het twee stemmen los van elkaar zijn. ‘De een luistert nu niet naar de ander. Je moet ze juist zo laten samensmelten dat het één kleur wordt’, legt hij uit. En dat doet het Concertgebouworkest volgens hem wél. Zo kan de kopersectie ineens als een orgel klinken, of de violengroep als één viool. Het is niet alleen maar luid of een hoop geluiden, zegt hij, maar het klinkt flexibel, haast als kamermuziek.
Dat krijgt het orkest voor elkaar omdat men naar elkaar luistert, vertelt Krimer. ‘Vaak speelt een fagot bijvoorbeeld een thema dat de klarinet of hobo herhaalt. Als de fagotsectie dan een muzikaal idee heeft waar de rest het niet mee eens is, dan moet je samen een oplossing vinden. Pas dan is er sprake van gezamenlijk muziek maken. Niet zo van: ik doe het zo, daarom moet jij het ook zo doen. We moeten bedenken hoe we de muziek het beste kunnen dienen, in plaats van onze ego’s.’
Thuis
Zijn proefspel voor het Concertgebouworkest had hij destijds niet gepland. ‘Ik kwam hier om voor Ivan Podyomov te spelen, die al solohoboïst in het orkest was. Hij motiveerde me om auditie te doen, maar ik zei: ‘Nee joh, ik weet niet of ik dat wel kan.’ Ik deed het toch en werd aangenomen. Van het ene op het andere moment zat ik erbij.’
Vier jaar en een pandemie later voelt het als een thuis. Binnen het orkest heeft Krimer hechte vrienden gemaakt, niet alleen in zijn eigen sectie. Ook in Amsterdam begint hij te wennen. Vorig jaar hing hij er voor het eerst de toerist uit met zijn familie uit Israël. ‘We zijn naar wat musea geweest en ik heb de stad herontdekt. Het kostte me drieënhalf jaar om die stap te zetten. Amsterdam is fantastisch, ik hou ervan dat het zo multicultureel is. En ik ga nu naar de sportschool, doe aan jiujitsu. Ook om wat mensen buiten het orkest te ontmoeten, want ik denk dat het goed is als je leven niet alléén maar om het orkest draait.
Krimer wil in de toekomst naast zijn werk in het orkest ook gaan lesgeven of zich verdiepen in historische instrumenten. En hij wil solorepertoire blijven spelen. ‘De ultieme musicus kan het allemaal. Om een goede solist te zijn moet je namelijk weten hoe het is om in een orkest te spelen, zodat je leert luisteren.’
Die ongemotiveerde jongen die hij op school was, daar is niets meer van te vinden. ‘Het voelt raar als ik nu niet oefen, het is een lifestyle geworden. Maar ik zou wel eens een jaar iets heel anders willen doen, bij een tankstation werken ofzo. Gewoon om te zien hoe het is zonder muziek.’
Dat krijgt het orkest voor elkaar omdat men naar elkaar luistert, vertelt Krimer. ‘Vaak speelt een fagot bijvoorbeeld een thema dat de klarinet of hobo herhaalt. Als de fagotsectie dan een muzikaal idee heeft waar de rest het niet mee eens is, dan moet je samen een oplossing vinden. Pas dan is er sprake van gezamenlijk muziek maken. Niet zo van: ik doe het zo, daarom moet jij het ook zo doen. We moeten bedenken hoe we de muziek het beste kunnen dienen, in plaats van onze ego’s.’
Thuis
Zijn proefspel voor het Concertgebouworkest had hij destijds niet gepland. ‘Ik kwam hier om voor Ivan Podyomov te spelen, die al solohoboïst in het orkest was. Hij motiveerde me om auditie te doen, maar ik zei: ‘Nee joh, ik weet niet of ik dat wel kan.’ Ik deed het toch en werd aangenomen. Van het ene op het andere moment zat ik erbij.’
Vier jaar en een pandemie later voelt het als een thuis. Binnen het orkest heeft Krimer hechte vrienden gemaakt, niet alleen in zijn eigen sectie. Ook in Amsterdam begint hij te wennen. Vorig jaar hing hij er voor het eerst de toerist uit met zijn familie uit Israël. ‘We zijn naar wat musea geweest en ik heb de stad herontdekt. Het kostte me drieënhalf jaar om die stap te zetten. Amsterdam is fantastisch, ik hou ervan dat het zo multicultureel is. En ik ga nu naar de sportschool, doe aan jiujitsu. Ook om wat mensen buiten het orkest te ontmoeten, want ik denk dat het goed is als je leven niet alléén maar om het orkest draait.
Krimer wil in de toekomst naast zijn werk in het orkest ook gaan lesgeven of zich verdiepen in historische instrumenten. En hij wil solorepertoire blijven spelen. ‘De ultieme musicus kan het allemaal. Om een goede solist te zijn moet je namelijk weten hoe het is om in een orkest te spelen, zodat je leert luisteren.’
Die ongemotiveerde jongen die hij op school was, daar is niets meer van te vinden. ‘Het voelt raar als ik nu niet oefen, het is een lifestyle geworden. Maar ik zou wel eens een jaar iets heel anders willen doen, bij een tankstation werken ofzo. Gewoon om te zien hoe het is zonder muziek.’
De hobo van Alexander Krimer
‘Hoboïsten hebben om de paar jaar een nieuw instrument nodig, dus ik heb niet zo’n speciale band met mijn hobo. Ik heb hem wel altijd bij me – behalve als ik een date heb, haha – maar ik geef ’m geen naam en houd ’m ook niet naast mijn bed ’s nachts, ofzo. Dat zou misschien anders zijn als ik een Stradivarius had, bijvoorbeeld. Maar ik ben wel dankbaar voor mijn instrument, want het geeft mij de mogelijkheden om mijzelf uit te drukken. Deze is nog maar een jaar oud en komt van een fabrikant in Parijs, Marigaux. Ik kreeg een paar exemplaren om uit te kiezen en ik vond deze het fijnst.
De Foundation Concertgebouworkest maakte deze aankoop mogelijk voor mij. Via de Foundation heb ik ook een machine in bruikleen die het snijden van rieten een stuk makkelijker maakt. Daarnaast kreeg ik in 2021 een althobo van dezelfde bouwer tot mijn beschikking, omdat ik dat instrument heel soms ook moet bespelen. Volgens mij is dit best uniek in de muziekwereld, die generositeit van schenkers van dit orkest die dit mogelijk maken.’
De hobo van Alexander Krimer
‘Hoboïsten hebben om de paar jaar een nieuw instrument nodig, dus ik heb niet zo’n speciale band met mijn hobo. Ik heb hem wel altijd bij me – behalve als ik een date heb, haha – maar ik geef ’m geen naam en houd ’m ook niet naast mijn bed ’s nachts, ofzo. Dat zou misschien anders zijn als ik een Stradivarius had, bijvoorbeeld. Maar ik ben wel dankbaar voor mijn instrument, want het geeft mij de mogelijkheden om mijzelf uit te drukken. Deze is nog maar een jaar oud en komt van een fabrikant in Parijs, Marigaux. Ik kreeg een paar exemplaren om uit te kiezen en ik vond deze het fijnst.
De Foundation Concertgebouworkest maakte deze aankoop mogelijk voor mij. Via de Foundation heb ik ook een machine in bruikleen die het snijden van rieten een stuk makkelijker maakt. Daarnaast kreeg ik in 2021 een althobo van dezelfde bouwer tot mijn beschikking, omdat ik dat instrument heel soms ook moet bespelen. Volgens mij is dit best uniek in de muziekwereld, die generositeit van schenkers van dit orkest die dit mogelijk maken.’