Alban Berg en het Concertgebouworkest
door Johan Giskes 25 mei 2023 25 mei 2023
De muziek van Alban Berg is bij het Concertgebouworkest lange tijd geen vanzelfsprekend onderdeel van het repertoire geweest. De uitvoeringen van de Drei Orchesterstücke in 1961 onder Hans Rosbaud droegen in belangrijke mate bij aan de acceptatie van deze nieuwe klanken.
Het heeft enkele decennia geduurd voordat het Concertgebouworkest met enige regelmaat werken van Alban Berg (1885-1935) uitvoerde, zoals ook van de andere componisten van de Tweede Weense School, Arnold Schönberg en Anton Webern. Eerste dirigent Willem Mengelberg had er amper belangstelling voor. Alleen van Schönberg dirigeerde hij in 1921 Verklärte Nacht en in 1934 het Lied der Waldtaube uit de Gurre-Lieder. Beide (laatromantische) stukken eenmalig. Ook Eduard van Beinum (tweede dirigent sinds 1931 en opvolger van Mengelberg in 1945) had heel weinig oog voor de atonale en twaalftoonsmuziek van Schönberg, Webern en Berg.
Omslagpunt
In 1963 schreef artistiek leider Marius Flothuis in Het Concertgebouworkest 75 jaar: ‘Het is – wanneer men het panorama der tussen de oorlogen gecomponeerde ‘nieuwe muziek’ overziet – wel begrijpelijk, dat niet alle richtingen gelijkelijk aan bod kwamen, maar te betreuren is het ook. Want het is een feit, dat juist de school van Schönberg veel invloed heeft op de jongeren van nu, die ook verlangen in de openbaarheid te treden en tegenover wier muziek de executanten zowel als de hoorders minder vreemd zouden staan indien zij meer met Schönberg, Webern, Berg e.a. vertrouwd zouden zijn.’
Terugkijkend kan als het omslagpunt het eerste optreden als gastdirigent van de Oostenrijker Hans Rosbaud (1895-1962) worden gezien, die met het Concertgebouworkest in 1958 het publiek liet kennismaken met Schönbergs Variationen für Orchester. In 1959 volgden Weberns Sechs Stücke für Orchester en tijdens een derde bezoek, in januari en februari 1961, kwam onder meer muziek van Otto Ketting en Pierre Boulez aan bod, alsmede de Drei Orchesterstücke van Berg.
Als een dag des oordeels
De koppen in Het Parool van de dertigste januari alleen al logen er niet om: ‘Hans Rosbaud oogstte triomf – IN BELANGWEKKEND PROGRAMMA – met Bergs Orkeststukken. Artistiek hoogtepunt in abonnementsconcerten’. Het ging om muziek met een gecompliceerde, niet gemakkelijk toegankelijke partituur met onder meer lastige orkestpartijen, samenklanken en samenspel. Het publieke succes was niet vanzelfsprekend. Het Algemeen Handelsblad typeerde Bergs muziek ‘als een panisch angstvisioen’ en had het over ‘de loerende spookbeelden die uit de zwarte stilte opdoken om zich ten slotte in een giftige klankorgie te ontladen’. De componist Lex van Delden meldde in Het Parool dat de dirigent ‘als verdediger van moeilijk toegankelijke muziek’ overtuigend te werk was gegaan, wat een verrassende instemming van het auditorium tot gevolg had. ‘Verrassend omdat dit werk onder minder gunstige omstandigheden door het publiek zonder twijfel uiterst lauw zou zijn ontvangen.’
‘Het predicaat “mooi” komt niet over de lippen’
Rosbaud dirigeerde de Drei Orchesterstücke uit het hoofd, aldus Trouw, en bereikte zijn resultaten met een minimum aan beweging. De Tijd De Maasbode typeerde dit zo: ‘Een markante ascetische figuur, die met het sterke gebaar van zijn smalle handen de muziek in grote lijnen boetseert en omvat tot in de kernkracht van zijn wezen.’ Ook deze krant kwam met een expressieve beschrijving van het gehoorde: ‘De thans gespeelde drie korte concertstukken dragen het stempel van Bergs overgevoelige, in wezen sombere romantische natuur. Een uitgebreide orkestbezetting, waarin veel slagwerk, pauken, hoorns en tuba’s, ontketent een klankmassaliteit, onheilspellend als een dag des oordeels. Hevige klankexplosies bijten barsten in de materie, alsof de aarde openscheurt met krakend geweld. In een discussie over deze muziek komt het praedicaat “mooi” niet over de lippen.’
Bron van vreugde
In een brief aan de directie van het orkest keek Rosbaud op 24 februari 1961 op zijn gastoptredens terug. Anders dan bij de voorgaande optredens met het Concertgebouworkest, alle met één programma, was hij ditmaal vier weken te gast geweest en had hij dertien concerten geleid met werken van voorklassieke en klassieke meesters tot en met recente muziek. De grote lof in de brief toont hoezeer hij had genoten: ‘Fällt bei den Streichern die Gleichheit der Schule in Technik und Tongebung auf, so zeichnen sich die Bläser neben Schönheit des Klanges durch aussergewöhnliche Leichtigkeit und Präzision des Staccatostosses aus. Harfen sind ebenso verlässlich wie Pauken und Schlagzeug durch Rhythmus und Dynamik auffallen.‘ (‘Bij de strijkers valt de traditie op het gebied van techniek en toonvorming op, terwijl de blazers zich niet alleen onderscheiden door klankschoonheid, maar ook door buitengewone lichtheid en precisie van het staccatospel. Harpen zijn net zo betrouwbaar als pauken en slagwerk door ritme en dynamiek opvallen.’) De samenwerking was, aldus de dirigent, een bron ‘reiner Freude’.
Nog lang na zijn overlijden zou Hans Rosbaud door orkestleden met grote waardering en heimwee worden gememoreerd als de man die de meest gecompliceerde partituren eenvoudig kon doen schijnen en de musici tijdens het uitvoeren ervan zekerheid wist te geven. Bernard Haitink, chef-dirigent sinds 1961, nam Bergs Drei Orchesterstücke in 1967 op het repertoire.
Het heeft enkele decennia geduurd voordat het Concertgebouworkest met enige regelmaat werken van Alban Berg (1885-1935) uitvoerde, zoals ook van de andere componisten van de Tweede Weense School, Arnold Schönberg en Anton Webern. Eerste dirigent Willem Mengelberg had er amper belangstelling voor. Alleen van Schönberg dirigeerde hij in 1921 Verklärte Nacht en in 1934 het Lied der Waldtaube uit de Gurre-Lieder. Beide (laatromantische) stukken eenmalig. Ook Eduard van Beinum (tweede dirigent sinds 1931 en opvolger van Mengelberg in 1945) had heel weinig oog voor de atonale en twaalftoonsmuziek van Schönberg, Webern en Berg.
Omslagpunt
In 1963 schreef artistiek leider Marius Flothuis in Het Concertgebouworkest 75 jaar: ‘Het is – wanneer men het panorama der tussen de oorlogen gecomponeerde ‘nieuwe muziek’ overziet – wel begrijpelijk, dat niet alle richtingen gelijkelijk aan bod kwamen, maar te betreuren is het ook. Want het is een feit, dat juist de school van Schönberg veel invloed heeft op de jongeren van nu, die ook verlangen in de openbaarheid te treden en tegenover wier muziek de executanten zowel als de hoorders minder vreemd zouden staan indien zij meer met Schönberg, Webern, Berg e.a. vertrouwd zouden zijn.’
Terugkijkend kan als het omslagpunt het eerste optreden als gastdirigent van de Oostenrijker Hans Rosbaud (1895-1962) worden gezien, die met het Concertgebouworkest in 1958 het publiek liet kennismaken met Schönbergs Variationen für Orchester. In 1959 volgden Weberns Sechs Stücke für Orchester en tijdens een derde bezoek, in januari en februari 1961, kwam onder meer muziek van Otto Ketting en Pierre Boulez aan bod, alsmede de Drei Orchesterstücke van Berg.
Als een dag des oordeels
De koppen in Het Parool van de dertigste januari alleen al logen er niet om: ‘Hans Rosbaud oogstte triomf – IN BELANGWEKKEND PROGRAMMA – met Bergs Orkeststukken. Artistiek hoogtepunt in abonnementsconcerten’. Het ging om muziek met een gecompliceerde, niet gemakkelijk toegankelijke partituur met onder meer lastige orkestpartijen, samenklanken en samenspel. Het publieke succes was niet vanzelfsprekend. Het Algemeen Handelsblad typeerde Bergs muziek ‘als een panisch angstvisioen’ en had het over ‘de loerende spookbeelden die uit de zwarte stilte opdoken om zich ten slotte in een giftige klankorgie te ontladen’. De componist Lex van Delden meldde in Het Parool dat de dirigent ‘als verdediger van moeilijk toegankelijke muziek’ overtuigend te werk was gegaan, wat een verrassende instemming van het auditorium tot gevolg had. ‘Verrassend omdat dit werk onder minder gunstige omstandigheden door het publiek zonder twijfel uiterst lauw zou zijn ontvangen.’
‘Het predicaat “mooi” komt niet over de lippen’
Rosbaud dirigeerde de Drei Orchesterstücke uit het hoofd, aldus Trouw, en bereikte zijn resultaten met een minimum aan beweging. De Tijd De Maasbode typeerde dit zo: ‘Een markante ascetische figuur, die met het sterke gebaar van zijn smalle handen de muziek in grote lijnen boetseert en omvat tot in de kernkracht van zijn wezen.’ Ook deze krant kwam met een expressieve beschrijving van het gehoorde: ‘De thans gespeelde drie korte concertstukken dragen het stempel van Bergs overgevoelige, in wezen sombere romantische natuur. Een uitgebreide orkestbezetting, waarin veel slagwerk, pauken, hoorns en tuba’s, ontketent een klankmassaliteit, onheilspellend als een dag des oordeels. Hevige klankexplosies bijten barsten in de materie, alsof de aarde openscheurt met krakend geweld. In een discussie over deze muziek komt het praedicaat “mooi” niet over de lippen.’
Bron van vreugde
In een brief aan de directie van het orkest keek Rosbaud op 24 februari 1961 op zijn gastoptredens terug. Anders dan bij de voorgaande optredens met het Concertgebouworkest, alle met één programma, was hij ditmaal vier weken te gast geweest en had hij dertien concerten geleid met werken van voorklassieke en klassieke meesters tot en met recente muziek. De grote lof in de brief toont hoezeer hij had genoten: ‘Fällt bei den Streichern die Gleichheit der Schule in Technik und Tongebung auf, so zeichnen sich die Bläser neben Schönheit des Klanges durch aussergewöhnliche Leichtigkeit und Präzision des Staccatostosses aus. Harfen sind ebenso verlässlich wie Pauken und Schlagzeug durch Rhythmus und Dynamik auffallen.‘ (‘Bij de strijkers valt de traditie op het gebied van techniek en toonvorming op, terwijl de blazers zich niet alleen onderscheiden door klankschoonheid, maar ook door buitengewone lichtheid en precisie van het staccatospel. Harpen zijn net zo betrouwbaar als pauken en slagwerk door ritme en dynamiek opvallen.’) De samenwerking was, aldus de dirigent, een bron ‘reiner Freude’.
Nog lang na zijn overlijden zou Hans Rosbaud door orkestleden met grote waardering en heimwee worden gememoreerd als de man die de meest gecompliceerde partituren eenvoudig kon doen schijnen en de musici tijdens het uitvoeren ervan zekerheid wist te geven. Bernard Haitink, chef-dirigent sinds 1961, nam Bergs Drei Orchesterstücke in 1967 op het repertoire.