1962: Het Concertgebouworkest ontmoet Japan
door Johan Giskes 01 nov. 2015 01 november 2015
Het Koninklijk Concertgebouworkest reisde het voor het eerst naar Japan in 1962. Een voorlichtingsavond moest de orkestleden voorbereiden op de reis. 'Bij een begroeting met een rechte rug buigen, vriendelijk glimlachen, maar nooit door de knieën zakken, dat doen alleen onbeschaafde boeren’
In juli 1959 had het Concertgebouworkest een uitnodiging ontvangen om in 1960 aan het Osaka International Festival deel te nemen. In Japan was de westerse muziek dusdanig in de belangstelling gekomen dat toonaangevende orkesten en solisten er van heinde en verre naartoe reisden. Ook voor platenmaatschappijen was het land aantrekkelijk.
Maar het bleek onmogelijk om op zo’n korte termijn een dergelijke tournee te realiseren. Het duurde tot zondagochtend 8 april 1962, 9.05 uur, eer het orkest per DC 8 ‘Thomas Alva Edison’ in de stromende regen vanaf Schiphol kon vertrekken.
De reis verliep niet meteen vlekkeloos: een lekkende zuurstofcilinder dwong het KLM-vliegtuig na een klein uur vliegen terug te keren. Rond één uur ’s middags vertrok het orkest opnieuw. Met tussenstops op IJsland en het vliegveld Anchorage in Alaska landde het toestel op 9 april, 8.26 uur Nederlandse tijd, op de luchthaven Haneda bij Tokio. Het traject naar Osaka werd vervolgens met vier lijnvluchten van Japan Air Lines afgelegd; de laatste orkestleden kwamen ’s avonds rond tienen in het hotel aan.
Zeven steden, vijf programma's, 2 dirigenten
Een korte acclimatisering volgde. Het eerste optreden in het kader van het Vijfde Osaka International Festival vond op 12 april plaats. De tournee telde vijftien concerten: vijf in Osaka, vijf in Tokio, en telkens één in Fukuoka, Hiroshima, Nagoya, Shizuoka en Koriyama.
Er waren vijf programma’s samengesteld uit werken die voor het orkest weinig risico inhielden: het Concert voor orkest van Bartók, de Ouverture Egmont en de Zevende en Achtste symfonie van Beethoven, Le carnaval romain van Berlioz, de Vierde van Brahms en van Mendelssohn, de Vijfde van Bruckner, La mer van Debussy, de Partita van Hans Henkemans, de Eerste symfonie van Hans Kox, de symfonieën KV 319 en KV 504 (de ‘Praagse’) van Mozart, Till Eulenspiegels lustige Streiche van Richard Strauss, Stravinsky’s Vuurvogel, het voorspel en de slotscène uit Tristan und Isolde van Wagner en de Ouverture Oberon van Weber. Drie van de programma’s werden gedirigeerd door Eugen Jochum, twee door Bernard Haitink.
In juli 1959 had het Concertgebouworkest een uitnodiging ontvangen om in 1960 aan het Osaka International Festival deel te nemen. In Japan was de westerse muziek dusdanig in de belangstelling gekomen dat toonaangevende orkesten en solisten er van heinde en verre naartoe reisden. Ook voor platenmaatschappijen was het land aantrekkelijk.
Maar het bleek onmogelijk om op zo’n korte termijn een dergelijke tournee te realiseren. Het duurde tot zondagochtend 8 april 1962, 9.05 uur, eer het orkest per DC 8 ‘Thomas Alva Edison’ in de stromende regen vanaf Schiphol kon vertrekken.
De reis verliep niet meteen vlekkeloos: een lekkende zuurstofcilinder dwong het KLM-vliegtuig na een klein uur vliegen terug te keren. Rond één uur ’s middags vertrok het orkest opnieuw. Met tussenstops op IJsland en het vliegveld Anchorage in Alaska landde het toestel op 9 april, 8.26 uur Nederlandse tijd, op de luchthaven Haneda bij Tokio. Het traject naar Osaka werd vervolgens met vier lijnvluchten van Japan Air Lines afgelegd; de laatste orkestleden kwamen ’s avonds rond tienen in het hotel aan.
Zeven steden, vijf programma's, 2 dirigenten
Een korte acclimatisering volgde. Het eerste optreden in het kader van het Vijfde Osaka International Festival vond op 12 april plaats. De tournee telde vijftien concerten: vijf in Osaka, vijf in Tokio, en telkens één in Fukuoka, Hiroshima, Nagoya, Shizuoka en Koriyama.
Er waren vijf programma’s samengesteld uit werken die voor het orkest weinig risico inhielden: het Concert voor orkest van Bartók, de Ouverture Egmont en de Zevende en Achtste symfonie van Beethoven, Le carnaval romain van Berlioz, de Vierde van Brahms en van Mendelssohn, de Vijfde van Bruckner, La mer van Debussy, de Partita van Hans Henkemans, de Eerste symfonie van Hans Kox, de symfonieën KV 319 en KV 504 (de ‘Praagse’) van Mozart, Till Eulenspiegels lustige Streiche van Richard Strauss, Stravinsky’s Vuurvogel, het voorspel en de slotscène uit Tristan und Isolde van Wagner en de Ouverture Oberon van Weber. Drie van de programma’s werden gedirigeerd door Eugen Jochum, twee door Bernard Haitink.
Publiek en pers
Het publiek kwam massaal op de concerten af: stampvolle zalen met twee- tot vijfduizend bezoekers per keer. Het eerste concert in Tokio, onder leiding van Jochum, werd onder meer bijgewoond door de tweede zoon van de keizer en leden van het corps diplomatique. In totaal hebben ruim 45.000 mensen het Concertgebouworkest toen van nabij leren kennen en via radio en tv werd een nog groter publiek bereikt.
Opvallend was de aandacht waarmee werd geluisterd. De toehoorders waren doodstil; Haitink ontving een briefje waarin een bezoeker zich verontschuldigde voor het feit dat hij tijdens het concert tweemaal had gekucht. De prestaties van dirigenten en orkest riepen een overweldigend enthousiasme op en toegiften konden niet uitblijven. Over Jochum werd naar Amsterdam getelext dat hij geprezen werd als een god, over Haitink: ‘He is a successor, both in name and reality to Mengelberg and Van Beinum’, en over het orkest: ‘This indeed is a real orchestra. The pleasant feeling its sound gives goes beyond words.’
Haitink ontving een briefje waarin een bezoeker zich verontschuldigde: hij had tijdens het concert tweemaal had gekucht
In Nederland verschenen krantenkoppen als ‘Concertgebouworkest in Osaka: enorm succes’, ‘Jochum werd ACHT maal teruggeroepen’ en ‘JAPANS criticus prijst Haitinks gezag over Concertgebouworkest’. Altviolist Koen van der Molen maakte met een camera van het Journaal opnames voor de televisie en zette reisindrukken op papier voor Het Vrije Volk. Fagottist Thom de Klerk schreef voor de Volkskrant, contrabassist Bernard Spieler voor De Tijd, altviolist Louis Metz voor Het Parool. Artistiek leider Marius Flothuis deed verslag in het tijdschrift Mens en Melodie. Tweede violist Karel Hüsken en contrabassist Tonny de Gruyter fotografeerden ten behoeve van de vaderlandse pers.
Nieuwe ervaringen
Warme vochtige doekjes voor gezicht en handen, eten met stokjes, hoffelijkheid, vrouwen in kimono met een ‘gekke strik’ op de rug, de ‘plankjes’ waarop werd gelopen, ontmoetingen met Japanners, het verkeer, de belangstelling voor het orkest, de concerten en een hotel met een helikoptervliegveldje op het dak waarvan de luidsprekers orgelmuziek produceerden.
Er was Japanse thee als dorstlesser, een café waarin uitsluitend grammofoonplaten met klassieke muziek werden gedraaid, een demonstratie van hofmuziek, schoolkinderen die De Zilvervloot zongen. Bovendien reden treinen waarin voor en na het afroepen van de stationsnaam speeldoosjesmuziek klonk: vol van bijzondere herinneringen en met souvenirs beladen keerde het orkest op 3 mei op Schiphol terug, waar ter verwelkoming onder anderen de burgemeester van Amsterdam, Gijs van Hall, aanwezig was. ‘Concertgebouworkest geland uit Japanse hemel’, zou de Haagse Post schrijven.
Publiek en pers
Het publiek kwam massaal op de concerten af: stampvolle zalen met twee- tot vijfduizend bezoekers per keer. Het eerste concert in Tokio, onder leiding van Jochum, werd onder meer bijgewoond door de tweede zoon van de keizer en leden van het corps diplomatique. In totaal hebben ruim 45.000 mensen het Concertgebouworkest toen van nabij leren kennen en via radio en tv werd een nog groter publiek bereikt.
Opvallend was de aandacht waarmee werd geluisterd. De toehoorders waren doodstil; Haitink ontving een briefje waarin een bezoeker zich verontschuldigde voor het feit dat hij tijdens het concert tweemaal had gekucht. De prestaties van dirigenten en orkest riepen een overweldigend enthousiasme op en toegiften konden niet uitblijven. Over Jochum werd naar Amsterdam getelext dat hij geprezen werd als een god, over Haitink: ‘He is a successor, both in name and reality to Mengelberg and Van Beinum’, en over het orkest: ‘This indeed is a real orchestra. The pleasant feeling its sound gives goes beyond words.’
Haitink ontving een briefje waarin een bezoeker zich verontschuldigde: hij had tijdens het concert tweemaal had gekucht
In Nederland verschenen krantenkoppen als ‘Concertgebouworkest in Osaka: enorm succes’, ‘Jochum werd ACHT maal teruggeroepen’ en ‘JAPANS criticus prijst Haitinks gezag over Concertgebouworkest’. Altviolist Koen van der Molen maakte met een camera van het Journaal opnames voor de televisie en zette reisindrukken op papier voor Het Vrije Volk. Fagottist Thom de Klerk schreef voor de Volkskrant, contrabassist Bernard Spieler voor De Tijd, altviolist Louis Metz voor Het Parool. Artistiek leider Marius Flothuis deed verslag in het tijdschrift Mens en Melodie. Tweede violist Karel Hüsken en contrabassist Tonny de Gruyter fotografeerden ten behoeve van de vaderlandse pers.
Nieuwe ervaringen
Warme vochtige doekjes voor gezicht en handen, eten met stokjes, hoffelijkheid, vrouwen in kimono met een ‘gekke strik’ op de rug, de ‘plankjes’ waarop werd gelopen, ontmoetingen met Japanners, het verkeer, de belangstelling voor het orkest, de concerten en een hotel met een helikoptervliegveldje op het dak waarvan de luidsprekers orgelmuziek produceerden.
Er was Japanse thee als dorstlesser, een café waarin uitsluitend grammofoonplaten met klassieke muziek werden gedraaid, een demonstratie van hofmuziek, schoolkinderen die De Zilvervloot zongen. Bovendien reden treinen waarin voor en na het afroepen van de stationsnaam speeldoosjesmuziek klonk: vol van bijzondere herinneringen en met souvenirs beladen keerde het orkest op 3 mei op Schiphol terug, waar ter verwelkoming onder anderen de burgemeester van Amsterdam, Gijs van Hall, aanwezig was. ‘Concertgebouworkest geland uit Japanse hemel’, zou de Haagse Post schrijven.