Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Terugblik: Prokofjev en het Concertgebouworkest

door Johan Giskes
01 mei 2017 01 mei 2017

In maart en april stond het Tweede pianoconcert van Sergej Prokofjev op de lessenaars van het Concertgebouworkest. Deze maand volgt het Derde. De componist introduceerde beide pianoconcerten zelf als solist bij het orkest. En kwam daarbij uitgebreid aan het woord in Nederlandse dagbladen.

Het Concertgebouworkest werkte ­tussen 1925 en 1934 regelmatig samen met Sergej ­Prokofjev (1891-1953). Op 12, 13, 14 en 21 ­december 1925 voerde de componist ­samen met het orkest zijn Derde pianoconcert uit in achtereenvolgens Den Haag, ­Amsterdam, Rotterdam en Arnhem. Op zijn verzoek mocht de Rus ook in de Kleine Zaal optreden in de serie Concertgebouw-Kamermuziek.

Het Tweede pianoconcert introduceerde Prokofjev tijdens het abonnementsconcert van 12 december 1929. Het Eerste pianoconcert was aan de beurt op 28 januari 1932, in het ­kader van het Russisch muziekfeest. ­Prokofjev ­dirigeerde tijdens dat concert ­bovendien een eigen werk, de Symfonische ­suite ‘Pas ­d’acier’. Bij de overige werken – en ook de eerder ­genoemde concerten – stond Pierre Monteux op de bok.

Voor het laatst was Prokofjev te horen met het Concertgebouworkest op 11 oktober 1934. Onder leiding van Bruno Walter soleerde hij toen opnieuw in het Derde pianoconcert.

Aan het woord

De Telegraaf publiceerde op zondag 13 december 1925 een groot artikel over de componist-­pianist. Die had zijn vaderland in 1918 verlaten en was toen begonnen met ‘zwerftochten over heel de wereld, zooals zoovele Russen, daarenboven door zijn ­kunstenaarsnatuur voortdurend voortgedreven, telkens heen en weer trekkende tusschen de Nieuwe en Oude Wereld’. Op de vraag waar hij woont, antwoordt hij in 1925 lachend: ‘In mijn koffers’.

Volgens de krant deerde zijn vrijwillige ­ballingschap hem niet. Dat toont ‘zijn zonnige natuur, zijn levensblij optreden, zijn jeugdig vlot bewegen’. Over de reden van zijn vertrek vertelde Prokofjev dat hij, toen de bolsjewieken aan de macht kwamen, in de nieuwe regeringsvorm weinig ­vertrouwen had. Hij vroeg een paspoort aan om een kunstreis te maken. Met succes. ‘Omdat mijn muziek nogal erg modern is en men ze zelfs revolutionnair noemde, beschouwden de bolsjewiki mij als een der hunnen.’

'Prokofiev toonde zich voortdurend verrukt over de schoonheid van de stad Amsterdam'

Maar volgens eigen zeggen had hij zich ‘nimmer met politiek opgehouden. Een kunstenaar moet buiten de politiek blijven. Ik trok niet weg, omdat het bolsjewiki waren, maar omdat het mis ging. […] Dat men mijn muziek voor revolutionnair hield, […] is mis. Ik wil geen revolutie in de muziek. Het oude kan best blijven bestaan en het moet ook blijven bestaan, doch de moderne componist moet zich losmaken van het bestaande.'

'Iedere componist moet zijn eigen taal hebben, niet die van Wagner of anderen willen imiteeren. Hij moet zijn individueel karakter ontwikkelen. Daarvoor is geen revolutie noodig. Het publiek echter hield mijn zoeken naar een eigen uitdrukkingswijze voor revolutionnair. Dat vond ik toen wel makkelijk, doch van politiek hield ik mij ver. Ik voel er nog niets voor. Ik componeer of concerteer veel liever’.

Het Concertgebouworkest werkte ­tussen 1925 en 1934 regelmatig samen met Sergej ­Prokofjev (1891-1953). Op 12, 13, 14 en 21 ­december 1925 voerde de componist ­samen met het orkest zijn Derde pianoconcert uit in achtereenvolgens Den Haag, ­Amsterdam, Rotterdam en Arnhem. Op zijn verzoek mocht de Rus ook in de Kleine Zaal optreden in de serie Concertgebouw-Kamermuziek.

Het Tweede pianoconcert introduceerde Prokofjev tijdens het abonnementsconcert van 12 december 1929. Het Eerste pianoconcert was aan de beurt op 28 januari 1932, in het ­kader van het Russisch muziekfeest. ­Prokofjev ­dirigeerde tijdens dat concert ­bovendien een eigen werk, de Symfonische ­suite ‘Pas ­d’acier’. Bij de overige werken – en ook de eerder ­genoemde concerten – stond Pierre Monteux op de bok.

Voor het laatst was Prokofjev te horen met het Concertgebouworkest op 11 oktober 1934. Onder leiding van Bruno Walter soleerde hij toen opnieuw in het Derde pianoconcert.

Aan het woord

De Telegraaf publiceerde op zondag 13 december 1925 een groot artikel over de componist-­pianist. Die had zijn vaderland in 1918 verlaten en was toen begonnen met ‘zwerftochten over heel de wereld, zooals zoovele Russen, daarenboven door zijn ­kunstenaarsnatuur voortdurend voortgedreven, telkens heen en weer trekkende tusschen de Nieuwe en Oude Wereld’. Op de vraag waar hij woont, antwoordt hij in 1925 lachend: ‘In mijn koffers’.

Volgens de krant deerde zijn vrijwillige ­ballingschap hem niet. Dat toont ‘zijn zonnige natuur, zijn levensblij optreden, zijn jeugdig vlot bewegen’. Over de reden van zijn vertrek vertelde Prokofjev dat hij, toen de bolsjewieken aan de macht kwamen, in de nieuwe regeringsvorm weinig ­vertrouwen had. Hij vroeg een paspoort aan om een kunstreis te maken. Met succes. ‘Omdat mijn muziek nogal erg modern is en men ze zelfs revolutionnair noemde, beschouwden de bolsjewiki mij als een der hunnen.’

'Prokofiev toonde zich voortdurend verrukt over de schoonheid van de stad Amsterdam'

Maar volgens eigen zeggen had hij zich ‘nimmer met politiek opgehouden. Een kunstenaar moet buiten de politiek blijven. Ik trok niet weg, omdat het bolsjewiki waren, maar omdat het mis ging. […] Dat men mijn muziek voor revolutionnair hield, […] is mis. Ik wil geen revolutie in de muziek. Het oude kan best blijven bestaan en het moet ook blijven bestaan, doch de moderne componist moet zich losmaken van het bestaande.'

'Iedere componist moet zijn eigen taal hebben, niet die van Wagner of anderen willen imiteeren. Hij moet zijn individueel karakter ontwikkelen. Daarvoor is geen revolutie noodig. Het publiek echter hield mijn zoeken naar een eigen uitdrukkingswijze voor revolutionnair. Dat vond ik toen wel makkelijk, doch van politiek hield ik mij ver. Ik voel er nog niets voor. Ik componeer of concerteer veel liever’.

  • Serge Prokofjev

    Serge Prokofjev

  • Serge Prokofjev

    Serge Prokofjev

De krant maakte ook duidelijk dat Prokofjev van zijn tijd- en landgenoten Igor ­Stravinsky, Vladimir Doekelski en Nikolaj Mjaskovski de belangrijkste vindt. Deze laatste beval hij speciaal aan: ‘Hij heeft een achttal symphonieën geschreven, waarvan het de moeite waard is hier in Holland kennis te nemen. Men zal daar geen spijt van hebben.’

Toen de verslaggever met Prokofjev na het interview langs de Amsterdamse grachten liep om hem naar zijn hotel terug te brengen, toonde de Rus zich voortdurend verrukt over de schoonheid van de stad.

Successen

Zeven jaar later liet hij blijken dat het hem een genoegen was voor de derde keer in Amsterdam te zijn. ‘Het Nederlandsche publiek is zeer serieus; men voelt, dat, van wat men hier geeft, iets blijft hangen, hetgeen in andere steden niet altijd het geval is.’ Aldus het Algemeen Handelsblad. Op de vraag of hij ’s avonds nog ‘naar den Boris’ ging, de opvoering van Boris Godoenov van Modest Moesorgski door de Wagnervereeniging met medewerking van het ­Concertgebouworkest, antwoordde hij: ‘Misschien…… Ik heb de opera al zoo vaak gezien.’

'Een spel van wonderlijke, slappe polsen, die òndanks hun slapheid slaan als hamers'

Van de moderne Russische componisten brak hij opnieuw een lans voor Mjaskovski. Deze keer ­noemde hij hem een ‘auteur van een ­sinfonietta, een concertino lyrique en andere werken voor klein orkest’ – het Concertgebouworkest voerde in zijn bestaan overigens nauwelijks muziek van deze componist uit.

In 1936 keerde Prokofjev definitief naar de Sovjet-Unie terug, waar zich na de revolutie snel weer een muziekminnend publiek had gevormd, ‘dat met groote toewijding in het artistieke gebeuren meeleeft’, aldus de componist vier jaar eerder. In Het Concertgebouw zou hij niet meer terugkomen.

Vijftig noten tegelijk

Wat bleef zijn echo’s van zijn optredens met het orkest en in de Kleine Zaal. Optredens die telkens publiek succes en lof voor het pianospel opleverden, naast kritiek van recensenten op de composities. ­Prokofjevs pianospel moet enorm indrukwekkend zijn geweest. 

De Telegraaf beschreef dit in 1929 zo: ‘los en nonchalant naar ’t uiterlijk, doch inderdaad van een enorme kracht en een enorm kunnen. Een spel van wonderlijke, slappe polsen, die òndanks hun slapheid slaan als hamers, een spel van ­wonderlijke, losse armen, die uitgeworpen worden als hengelsnoeren en die altijd dáár belanden waar zij wezen moeten, een spel van tien wonderlijke vingers, die zonder zich nerveus of druk te maken, vijftig noten tegelijk aanslaan’.

De krant maakte ook duidelijk dat Prokofjev van zijn tijd- en landgenoten Igor ­Stravinsky, Vladimir Doekelski en Nikolaj Mjaskovski de belangrijkste vindt. Deze laatste beval hij speciaal aan: ‘Hij heeft een achttal symphonieën geschreven, waarvan het de moeite waard is hier in Holland kennis te nemen. Men zal daar geen spijt van hebben.’

Toen de verslaggever met Prokofjev na het interview langs de Amsterdamse grachten liep om hem naar zijn hotel terug te brengen, toonde de Rus zich voortdurend verrukt over de schoonheid van de stad.

Successen

Zeven jaar later liet hij blijken dat het hem een genoegen was voor de derde keer in Amsterdam te zijn. ‘Het Nederlandsche publiek is zeer serieus; men voelt, dat, van wat men hier geeft, iets blijft hangen, hetgeen in andere steden niet altijd het geval is.’ Aldus het Algemeen Handelsblad. Op de vraag of hij ’s avonds nog ‘naar den Boris’ ging, de opvoering van Boris Godoenov van Modest Moesorgski door de Wagnervereeniging met medewerking van het ­Concertgebouworkest, antwoordde hij: ‘Misschien…… Ik heb de opera al zoo vaak gezien.’

'Een spel van wonderlijke, slappe polsen, die òndanks hun slapheid slaan als hamers'

Van de moderne Russische componisten brak hij opnieuw een lans voor Mjaskovski. Deze keer ­noemde hij hem een ‘auteur van een ­sinfonietta, een concertino lyrique en andere werken voor klein orkest’ – het Concertgebouworkest voerde in zijn bestaan overigens nauwelijks muziek van deze componist uit.

In 1936 keerde Prokofjev definitief naar de Sovjet-Unie terug, waar zich na de revolutie snel weer een muziekminnend publiek had gevormd, ‘dat met groote toewijding in het artistieke gebeuren meeleeft’, aldus de componist vier jaar eerder. In Het Concertgebouw zou hij niet meer terugkomen.

Vijftig noten tegelijk

Wat bleef zijn echo’s van zijn optredens met het orkest en in de Kleine Zaal. Optredens die telkens publiek succes en lof voor het pianospel opleverden, naast kritiek van recensenten op de composities. ­Prokofjevs pianospel moet enorm indrukwekkend zijn geweest. 

De Telegraaf beschreef dit in 1929 zo: ‘los en nonchalant naar ’t uiterlijk, doch inderdaad van een enorme kracht en een enorm kunnen. Een spel van wonderlijke, slappe polsen, die òndanks hun slapheid slaan als hamers, een spel van ­wonderlijke, losse armen, die uitgeworpen worden als hengelsnoeren en die altijd dáár belanden waar zij wezen moeten, een spel van tien wonderlijke vingers, die zonder zich nerveus of druk te maken, vijftig noten tegelijk aanslaan’.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.