Violiste Anna de Vey: 'Ik heb in ongeveer alle jeugdorkesten gespeeld'
door Henriette Posthuma de Boer 01 jun. 2017 01 juni 2017
De vijfentwintig jaar die Anna de Vey Mestdagh erop heeft zitten als tweede violiste in het Koninklijk Concertgebouworkest zijn haar niet aan te zien. Een gesprek over ambities en de behoefte aan ruimte voor bezinning.
De kwikzilverige violiste heeft zo haar idealen. Eén daarvan betreft haar bekommernis om collega’s die door een vakgerelateerde blessure vaak langdurig uit de running zijn. ‘Dat overkomt vooral violisten’, weet ze uit ervaring. ‘En wie eenmaal gedwongen thuis zit, voelt zich niet langer betrokken bij het orkest. Je zou iets kunnen verzinnen om die betrokkenheid toch te stimuleren. Door te vragen zich op een andere manier voor collega’s in te zetten, helpen muziek uit te zoeken, een lezing te houden voor het orkest, er valt altijd wel iets te bedenken. Het is verschrikkelijk als zoiets je overkomt.'
'Ik heb door schouderklachten een half jaar niet kunnen spelen, toen moest ik al huilen als ik naar Radio 4 luisterde! Toch kan zo’n periode ook louterend werken. Omdat je daarna opnieuw écht gaat luisteren, voorzichtig gaat aftasten: “O ja, zó kun je die klank maken.” Bijna als een prille liefde.’
De kwikzilverige violiste heeft zo haar idealen. Eén daarvan betreft haar bekommernis om collega’s die door een vakgerelateerde blessure vaak langdurig uit de running zijn. ‘Dat overkomt vooral violisten’, weet ze uit ervaring. ‘En wie eenmaal gedwongen thuis zit, voelt zich niet langer betrokken bij het orkest. Je zou iets kunnen verzinnen om die betrokkenheid toch te stimuleren. Door te vragen zich op een andere manier voor collega’s in te zetten, helpen muziek uit te zoeken, een lezing te houden voor het orkest, er valt altijd wel iets te bedenken. Het is verschrikkelijk als zoiets je overkomt.'
'Ik heb door schouderklachten een half jaar niet kunnen spelen, toen moest ik al huilen als ik naar Radio 4 luisterde! Toch kan zo’n periode ook louterend werken. Omdat je daarna opnieuw écht gaat luisteren, voorzichtig gaat aftasten: “O ja, zó kun je die klank maken.” Bijna als een prille liefde.’
Vandaar haar pleidooi om wat minder te mogen spelen. ‘We leven in een tijd waarin alles gericht is op een snel resultaat. Maar wat zou ik bijvoorbeeld graag iets langer over een orkestprogramma mogen doen! De ruimte hebben om achtergronden te lezen, de partituur te bestuderen, de kans te krijgen een stuk op verschillende manieren te benaderen.'
'Ik moest al huilen als ik naar Radio 4 luisterde!'
'Dat doet me denken aan de Japanse kunst van het boogschieten, waarbij de leerling er eerst een paar maanden over doet om op de juiste manier te leren zitten, dan een paar maanden besteedt aan het spannen van zijn boog en dan pas zijn pijl los mag laten. Die is dan meestal in één keer in de roos. Steeds maar pijlen afschieten en hopen dat er af en toe eentje in de roos terecht komt vind ik persoonlijk veel minder bevredigend.’
Zelf heeft ze inmiddels twintig procent minder speelbeurten aangevraagd. ‘Ik wil de ruimte hebben er fris tegenaan te gaan en tijd over te houden voor mijn andere interesses, waaronder schrijven en het spelen van kamermuziek. Bovendien heb ik ook nog drie kinderen thuis; de oudste twee zijn het huis al uit. Toen ik jong was, kon ik alles aan, maar als de gewrichten wat beginnen te piepen en kraken, vermindert ook de energie.’
Violistes van vandaag zijn doortastend
Anna werd geboren in Wassenaar, maar groeide op in Groningen, waar haar vader rijksarchivaris was. ‘Mijn twee broers en zus hebben allemaal rechten gestudeerd, ik ben het buitenbeentje. De liefde voor muziek heb ik van mijn vader, die uit een muzikale familie komt en heel goed viool speelde. Ooit heeft hij mij bekend dat hij zich eigenlijk meer violist voelde.’
Anna begon op de muziekschool met fluit, maar koos uiteindelijk voor de viool. ‘Op de middelbare school wilde ik stoppen met vioolspelen omdat ik dacht dat vioolmeisjes allemaal duffe types waren. Maar niets is minder waar: de violistes van vandaag zijn doortastende vrouwen, met veel pit en eigenzinnigheid. Muziek was altijd mijn troost. Als ik verdrietig was, ging ik naar mijn kamer om viool te spelen.'
'Ik wist dat het deel van mijn leven zou zijn, maar niet per se mijn vak. Gewoon zo goed mogelijk muziek maken was wat ik wilde. Met andere mensen, dat wel. Daarom vond ik vooral het spelen in orkestjes zo leuk. Ik heb dan ook in zo ongeveer alle jeugdorkesten gespeeld, van het muziekschoolorkest tot het European Union Youth Orchestra. Tot ik in januari 1992 bij het Concertgebouworkest werd aangenomen. In september zou ik beginnen en zes maanden zwanger verscheen ik op de eerste repetitie. Maar het orkest was heel coulant, ik hoefde me nergens zorgen over te maken.'
'De beste dirigent is iemand die het orkest vleugels geeft'
'Dankzij onze Spaanse au pairs hebben Gustavo [Núñez, solofagottist in het orkest] en ik ons werk, ook de tournees, altijd goed kunnen doen, al is het soms niet makkelijk in te plannen. Toen Gustavo een hele maand weg zou gaan, onder meer naar Australië en Rusland, heb ik gevraagd of ik een halve tournee mee zou kunnen – onze laatste au pair was weg en ik kon niet zo lang bij de kinderen weg.'
'Dat bleek organisatorisch niet mogelijk, dus heb ik onbetaald verlof aangevraagd. Wel jammer, want tournees zijn altijd geweldig: overal rondkijken, dingen ontdekken. Die maand dat ik thuisbleef en me overal mee ging bemoeien was voor de kinderen een ongewone ervaring. Zo ongewoon dat ze me vroegen: “Mamma, wanneer ga jij weer eens op tournee?”’
Vandaar haar pleidooi om wat minder te mogen spelen. ‘We leven in een tijd waarin alles gericht is op een snel resultaat. Maar wat zou ik bijvoorbeeld graag iets langer over een orkestprogramma mogen doen! De ruimte hebben om achtergronden te lezen, de partituur te bestuderen, de kans te krijgen een stuk op verschillende manieren te benaderen.'
'Ik moest al huilen als ik naar Radio 4 luisterde!'
'Dat doet me denken aan de Japanse kunst van het boogschieten, waarbij de leerling er eerst een paar maanden over doet om op de juiste manier te leren zitten, dan een paar maanden besteedt aan het spannen van zijn boog en dan pas zijn pijl los mag laten. Die is dan meestal in één keer in de roos. Steeds maar pijlen afschieten en hopen dat er af en toe eentje in de roos terecht komt vind ik persoonlijk veel minder bevredigend.’
Zelf heeft ze inmiddels twintig procent minder speelbeurten aangevraagd. ‘Ik wil de ruimte hebben er fris tegenaan te gaan en tijd over te houden voor mijn andere interesses, waaronder schrijven en het spelen van kamermuziek. Bovendien heb ik ook nog drie kinderen thuis; de oudste twee zijn het huis al uit. Toen ik jong was, kon ik alles aan, maar als de gewrichten wat beginnen te piepen en kraken, vermindert ook de energie.’
Violistes van vandaag zijn doortastend
Anna werd geboren in Wassenaar, maar groeide op in Groningen, waar haar vader rijksarchivaris was. ‘Mijn twee broers en zus hebben allemaal rechten gestudeerd, ik ben het buitenbeentje. De liefde voor muziek heb ik van mijn vader, die uit een muzikale familie komt en heel goed viool speelde. Ooit heeft hij mij bekend dat hij zich eigenlijk meer violist voelde.’
Anna begon op de muziekschool met fluit, maar koos uiteindelijk voor de viool. ‘Op de middelbare school wilde ik stoppen met vioolspelen omdat ik dacht dat vioolmeisjes allemaal duffe types waren. Maar niets is minder waar: de violistes van vandaag zijn doortastende vrouwen, met veel pit en eigenzinnigheid. Muziek was altijd mijn troost. Als ik verdrietig was, ging ik naar mijn kamer om viool te spelen.'
'Ik wist dat het deel van mijn leven zou zijn, maar niet per se mijn vak. Gewoon zo goed mogelijk muziek maken was wat ik wilde. Met andere mensen, dat wel. Daarom vond ik vooral het spelen in orkestjes zo leuk. Ik heb dan ook in zo ongeveer alle jeugdorkesten gespeeld, van het muziekschoolorkest tot het European Union Youth Orchestra. Tot ik in januari 1992 bij het Concertgebouworkest werd aangenomen. In september zou ik beginnen en zes maanden zwanger verscheen ik op de eerste repetitie. Maar het orkest was heel coulant, ik hoefde me nergens zorgen over te maken.'
'De beste dirigent is iemand die het orkest vleugels geeft'
'Dankzij onze Spaanse au pairs hebben Gustavo [Núñez, solofagottist in het orkest] en ik ons werk, ook de tournees, altijd goed kunnen doen, al is het soms niet makkelijk in te plannen. Toen Gustavo een hele maand weg zou gaan, onder meer naar Australië en Rusland, heb ik gevraagd of ik een halve tournee mee zou kunnen – onze laatste au pair was weg en ik kon niet zo lang bij de kinderen weg.'
'Dat bleek organisatorisch niet mogelijk, dus heb ik onbetaald verlof aangevraagd. Wel jammer, want tournees zijn altijd geweldig: overal rondkijken, dingen ontdekken. Die maand dat ik thuisbleef en me overal mee ging bemoeien was voor de kinderen een ongewone ervaring. Zo ongewoon dat ze me vroegen: “Mamma, wanneer ga jij weer eens op tournee?”’
Een goede dirigent geeft vleugels
‘De beste dirigent is iemand die het orkest vleugels geeft’, vindt Anna. ‘Bernard Haitink kan dat als weinig anderen. Vooral in Bruckner. Hij voert je mee, het ontstaat organisch. Hij laat ons ook zijn onzekerheden zien en dat is prettig. Zo heeft hij eens, tijdens een repetitie, geprobeerd ons iets duidelijk te maken, maar omdat hij kennelijk niet precies wist hoe, bleef hij maar roepen: “Ik wil... ik wil...” Tot iemand achter uit het orkest riep: “Bolletje!” Sindsdien noemen we hem Bolletje. Ik ben ook heel blij met Daniele Gatti. Zoals hij alles uit zijn hoofd dirigeert en er eigenzinnige dingen mee doet: het werkt omdat het integer is en helemaal vanuit de muziek voortkomt.’
‘Voor ons tweede violisten hebben vooral Mahler en Bruckner de mooiste partijen geschreven. Onze rol is heel interessant. Je moet voelsprieten naar alle kanten hebben, je focuspunten moeten heel flexibel zijn: kijk ik nu naar de dirigent of luister ik naar de groep die hetzelfde speelt als ik, moet ik nu ondersteunen of juist wat solistischer spelen? Als het lukt om telkens precies op het goede moment te switchen, dan zit je in die veelbesproken flow, het gevoel dat je volledig de muziek kunt dienen.’
'Sindsdien noemen we hem Bolletje'
Ook in de kamermuziek kan ze haar hart wat dat betreft ophalen: sinds 25 jaar speelt ze met collega’s in de Ebony Band. ‘Onlangs hebben we met strijkers uit de band, het Ebony Kwartet, een cd opgenomen met onbekende “entartete Musik”. Ik vind het heerlijk om zulke muziek helemaal uit te pluizen, om pareltjes te ontdekken en er wat van te maken.’
Met het schrijven, haar andere liefhebberij, begon ze in de KCOurant, het personeelsblad van het orkest. ‘En sinds 2010 schrijf ik een column in Preludium. Waarbij ik balanceer op de grens van een leuk verhaal vertellen en een kritische noot kraken. Ik doe het met veel plezier, zoals ik ook andere dingen met veel plezier doe of nog zou willen doen. Maar ik kan helaas niet alles.’
De viool van Anna de Vey Mestdagh
‘Ik speel op een viool uit 1817, een kopie van een Guarneri, van de Italiaanse bouwer Alessandro D’Espine. Hij is in het bezit van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest. Janke Tamminga heeft er jaren op gespeeld. Ik zat vaak naast haar en hoorde hoe mooi en rond het instrument klonk. Hiervoor speelde ik op de viool van mijn vader, een Matthias Hornsteiner, heel klein, een soort troetelviool. Hij was wat schel van klank, maar voor mij bijzonder omdat mijn vader en mijn oudoom Bram er op hadden gespeeld.'
'Die goedkope stokken waren eigenlijk helemaal niet zo slecht'
'Toen Janke drie jaar geleden met pensioen ging, heb ik bij de Donateurs met succes een aanvraag ingediend. Het is een grotere viool, dus de mensuur is anders, dat was wel even wennen. Maar qua klank heerlijk, inspirerend; zo’n viool praat met je!'
'De stok, een heel mooi gebalanceerde Fétique, had ik al zelf. Met een klein ivoren puntje. Bij mijn andere stok heb ik dat laten vervangen door plastic, omdat je met ivoor Amerika niet meer in mag. Een dag voor de laatste Amerika-tournee kregen we daarover nog een mailtje. Een aantal collega’s is toen op goedkope carbon stokken gaan spelen. En eigenlijk waren die helemaal niet zo slecht.’
Een goede dirigent geeft vleugels
‘De beste dirigent is iemand die het orkest vleugels geeft’, vindt Anna. ‘Bernard Haitink kan dat als weinig anderen. Vooral in Bruckner. Hij voert je mee, het ontstaat organisch. Hij laat ons ook zijn onzekerheden zien en dat is prettig. Zo heeft hij eens, tijdens een repetitie, geprobeerd ons iets duidelijk te maken, maar omdat hij kennelijk niet precies wist hoe, bleef hij maar roepen: “Ik wil... ik wil...” Tot iemand achter uit het orkest riep: “Bolletje!” Sindsdien noemen we hem Bolletje. Ik ben ook heel blij met Daniele Gatti. Zoals hij alles uit zijn hoofd dirigeert en er eigenzinnige dingen mee doet: het werkt omdat het integer is en helemaal vanuit de muziek voortkomt.’
‘Voor ons tweede violisten hebben vooral Mahler en Bruckner de mooiste partijen geschreven. Onze rol is heel interessant. Je moet voelsprieten naar alle kanten hebben, je focuspunten moeten heel flexibel zijn: kijk ik nu naar de dirigent of luister ik naar de groep die hetzelfde speelt als ik, moet ik nu ondersteunen of juist wat solistischer spelen? Als het lukt om telkens precies op het goede moment te switchen, dan zit je in die veelbesproken flow, het gevoel dat je volledig de muziek kunt dienen.’
'Sindsdien noemen we hem Bolletje'
Ook in de kamermuziek kan ze haar hart wat dat betreft ophalen: sinds 25 jaar speelt ze met collega’s in de Ebony Band. ‘Onlangs hebben we met strijkers uit de band, het Ebony Kwartet, een cd opgenomen met onbekende “entartete Musik”. Ik vind het heerlijk om zulke muziek helemaal uit te pluizen, om pareltjes te ontdekken en er wat van te maken.’
Met het schrijven, haar andere liefhebberij, begon ze in de KCOurant, het personeelsblad van het orkest. ‘En sinds 2010 schrijf ik een column in Preludium. Waarbij ik balanceer op de grens van een leuk verhaal vertellen en een kritische noot kraken. Ik doe het met veel plezier, zoals ik ook andere dingen met veel plezier doe of nog zou willen doen. Maar ik kan helaas niet alles.’
De viool van Anna de Vey Mestdagh
‘Ik speel op een viool uit 1817, een kopie van een Guarneri, van de Italiaanse bouwer Alessandro D’Espine. Hij is in het bezit van de Stichting Donateurs Koninklijk Concertgebouworkest. Janke Tamminga heeft er jaren op gespeeld. Ik zat vaak naast haar en hoorde hoe mooi en rond het instrument klonk. Hiervoor speelde ik op de viool van mijn vader, een Matthias Hornsteiner, heel klein, een soort troetelviool. Hij was wat schel van klank, maar voor mij bijzonder omdat mijn vader en mijn oudoom Bram er op hadden gespeeld.'
'Die goedkope stokken waren eigenlijk helemaal niet zo slecht'
'Toen Janke drie jaar geleden met pensioen ging, heb ik bij de Donateurs met succes een aanvraag ingediend. Het is een grotere viool, dus de mensuur is anders, dat was wel even wennen. Maar qua klank heerlijk, inspirerend; zo’n viool praat met je!'
'De stok, een heel mooi gebalanceerde Fétique, had ik al zelf. Met een klein ivoren puntje. Bij mijn andere stok heb ik dat laten vervangen door plastic, omdat je met ivoor Amerika niet meer in mag. Een dag voor de laatste Amerika-tournee kregen we daarover nog een mailtje. Een aantal collega’s is toen op goedkope carbon stokken gaan spelen. En eigenlijk waren die helemaal niet zo slecht.’