Jeroen Woudstra: 'Doe dan maar viool'
door Henriëtte Posthuma de Boer 27 dec. 2018 27 december 2018
Hij begon als vijfjarige met pianospelen, maar stapte over op de viool toen hij op televisie Pinchas Zukerman zag met een hele grote auto. Inmiddels speelt hij al bijna twintig jaar zijn partij in de altgroep van het Koninklijk Concertgebouworkest.
‘De altviool speelt een tussenstem die soms zo heerlijk bindend kan zijn. Je zit lekker midden in het orkest en hebt het volledige overzicht, waardoor je meer van de muziek kunt genieten.
De alt past ook goed bij mijn persoonlijkheid. Ik ben geen prima donna en zou niet de hele tijd alle aandacht willen hebben. Maar soms heb je ook als alt de mooiste solo’s en zo’n altgroepsolo als in het laatste deel van de Eerste symfonie van Mahler, dat vind ik geweldig. Ik speel heel graag kamermuziek, maar zou niet zonder het orkest willen.’
Het belang van kamermuziek
Een jaar of vier geleden richtte Jeroen Woudstra met een aantal bevriende collega’s uit het Koninklijk Concertgebouworkest en een cellist uit het Nederlands Philharmonisch Orkest het Alma Quartet op, waarmee hij op 14 en 15 januari optreedt tijdens Murakami Music Night en waarmee hij inmiddels verschillende opnames heeft gemaakt: een dubbel-cd met alle werken van Erwin Schulhoff, en werk van Henri Dutilleux en Philip Glass, alleen digitaal en op lp.
‘De altviool speelt een tussenstem die soms zo heerlijk bindend kan zijn. Je zit lekker midden in het orkest en hebt het volledige overzicht, waardoor je meer van de muziek kunt genieten.
De alt past ook goed bij mijn persoonlijkheid. Ik ben geen prima donna en zou niet de hele tijd alle aandacht willen hebben. Maar soms heb je ook als alt de mooiste solo’s en zo’n altgroepsolo als in het laatste deel van de Eerste symfonie van Mahler, dat vind ik geweldig. Ik speel heel graag kamermuziek, maar zou niet zonder het orkest willen.’
Het belang van kamermuziek
Een jaar of vier geleden richtte Jeroen Woudstra met een aantal bevriende collega’s uit het Koninklijk Concertgebouworkest en een cellist uit het Nederlands Philharmonisch Orkest het Alma Quartet op, waarmee hij op 14 en 15 januari optreedt tijdens Murakami Music Night en waarmee hij inmiddels verschillende opnames heeft gemaakt: een dubbel-cd met alle werken van Erwin Schulhoff, en werk van Henri Dutilleux en Philip Glass, alleen digitaal en op lp.
‘We hebben Glass ontmoet en een stuk van hem gekregen, Quartet Satz, waarvan we de Europese première mogen geven. In samenwerking met dj Henrik Schwarz werken we nu aan twee bijzondere projecten. In maart is in Hamburg de release van Plunderphonia, stukjes uit bekende en minder bekende werken voor strijkkwartet – van Mozart tot Glass en Arvo Pärt – waar de dj dan elektronisch mee aan de slag gaat.’
Zoals voor de meeste orkestmusici is ook voor Jeroen Woudstra kamermuziek heel belangrijk. ‘Van strijkers in een groep blijft veel verscholen, in kamermuziek heb je een stem, je reageert en anticipeert op alles om je heen. In een kwartet kunnen de emoties best hoog oplopen, maar je hebt wel iets te zeggen, terwijl je in een orkest te doen hebt wat de dirigent bepaalt.
‘Als de jongens mijn moeder te grazen wilden nemen, pakten ze mij.’
Ooit heeft een van onze musici tegen een dirigent gezegd: ‘Ik ben het niet met u eens, maar ik zal het doen’. Dat geldt als gezagsondermijning, dus zo’n dirigent wordt dan terecht boos. Musici worden bijna nooit persoonlijk door de dirigent aangesproken, en als hij al iemands energie wat wil opschroeven, moet dat tactvol gebeuren. Toen een jonge dirigent eens aan het orkest vroeg: ‘Wilt u ondanks alles toch professioneel blijven?’ is een van onze violisten woedend opgestaan. Alsof wij niet professioneel zouden zijn!’
Gepest op school
‘Op mijn vijfde kreeg ik van mijn vader de eerste pianolessen. Hij was behoorlijk streng, ik moest altijd maar studeren. Doordat ik alleen maar kritiek kreeg, had ik het gevoel dat het me niet lukte, wat eigenlijk niet waar was. Langer dan twee, drie jaar heb ik het niet volgehouden.
Met een leraar als vader en een schooljuf als moeder is dat niet handig. Ik kon het als kind niet goed scheiden en werd op school heel erg gepest. Het begon toen mijn moeder in de zesde klas van de lagere school ging invallen. Ik was pas zeven, maar als de jongens mijn moeder te grazen wilden nemen, pakten ze mij. Ook als zij al weg was, ging het pesten door. Je weet niet hoe je eruit moet komen en er is niemand die je kan helpen.
Het enige wat voor mij gewerkt heeft was dat ik halverwege de middelbare school een van de jongens die me vroeger gepest had, ten overstaan van de hele school volledig in elkaar heb geslagen. Toen hield het op. Ik geloofde als kind nooit in geweld, maar blijkbaar was het nodig.
Je houdt er wel wat van over, een bepaalde onzekerheid, weinig zelfvertrouwen. Toen mijn zoontje gepest begon te worden, heb ik gezegd: ‘Terugslaan!’ ‘Ja, maar dan krijg ik straf.’ ‘Dan praat ik wel met de juf.’ Gelukkig heeft het niet doorgezet.’
Zijn zoon – uit zijn eerste huwelijk – is inmiddels vijftien. Vorig jaar is Jeroen getrouwd met een Spaanse pianiste. ‘Ze is al aardig gewend in haar nieuwe omgeving. De voertaal thuis is nu nog Engels, maar we zijn druk bezig elkaars taal te leren.’
‘Doe dan maar viool’
Jeroen mocht dan wel stoppen met de piano, er moest wel een instrument bespeeld worden. ‘Thuis was er altijd muziek, de viool was me niet vreemd, maar pas toen ik op de televisie Pinchas Zukerman zag, met een hele grote auto, zei ik: ‘Doe dan maar viool’.
Ik vond het een heel apart geluid en ook wel een instrument waarmee ik me kon bewijzen. Ik heb lang viool gestudeerd, onder anderen bij de fantastische Philipp Hirschhorn, en ben daarna verdergegaan op de European Mozart Academy voor kamermuziek in Krakau. Er waren geen altisten, wel een altviool, en omdat ik heel graag een van de strijkkwartetten van Janáček wilde spelen, nam ik die altpartij voor mijn rekening. Het was even wennen aan de andere sleutel en een andere vingerzetting, maar terwijl altviool me altijd een stap terug had geleken, merkte ik toen dat die stem dichter bij mijn gevoel ligt. Ik kan die noten ook makkelijker van blad zingen.’
Hoe lief de altviool hem nu ook is, hij noemt het een vreemde liefde. ‘Ik vind het niet altijd fijn om te horen. Dat zwalkende, dat een alt kan hebben, die soms zwevende intonatie, afhankelijk natuurlijk van wie er speelt. Ik heb een ander klankideaal dan de wat ouderwetse achter-in-de-keelklank die je ook bij zangers kunt hebben. Ik zoek het meer in een klank die als het ware voorin zit – moeilijk te definiëren.’
Hoog niveau
Het is hard werken om in dit toporkest altijd op hoog niveau te blijven spelen, vindt Woudstra. ‘Op de auditie – je studie afgerond en met misschien paar jaar ervaring – speel je op honderdtien procent van je kunnen. Maar een groot deel van je leven in het orkest speelt zich af als je wat ouder bent en lichamelijk wat minder wordt. Wij zitten vlak voor de trombones, wat nogal een belasting is voor het gehoor, en violisten hebben vaak fysieke klachten.
Ik heb bijvoorbeeld een chronische ontsteking in mijn schouder. Met een personal trainer werk ik aan het versterken van andere spieren om dat op te vangen. En ik moet blijven doorspelen, ook in de zomer. Ik woon voorbij Osdorp en fiets naar Het Concertgebouw. Ruim acht kilometer. Vroeger kwam ik op de scooter, maar sinds ik vier jaar geleden gestopt ben met roken en flink wat zwaarder werd, heb ik die verruild voor de fiets.’
De altviool van Jeroen Woudstra
‘Dankzij de RCO Foundation speel ik nu op een alt uit 1767, van Jean Baptiste Lefèbvre, een uit Lille afkomstige vioolbouwer die in Amsterdam werkzaam was. Mijn eerste alt kocht ik van een Japanse bouwer, Yuu Iida, die daarmee mijn optreden op een door hem georganiseerd festival in Japan financierde.
Geen geweldig instrument, dus ik ben op zoek gegaan naar een betere en vond deze Lefèbvre in Utrecht, bij de vioolbouwer Serge Stam. Het orkest was bereid het aan te kopen en het is een enorme stap vooruit: een fantastische alt die met de jaren steeds beter gaat klinken. Helemaal tevreden ben je nooit, ergens tevreden over zijn in de muziek is gevaarlijk. Alles moet altijd beter, anders sta je stil.’
‘We hebben Glass ontmoet en een stuk van hem gekregen, Quartet Satz, waarvan we de Europese première mogen geven. In samenwerking met dj Henrik Schwarz werken we nu aan twee bijzondere projecten. In maart is in Hamburg de release van Plunderphonia, stukjes uit bekende en minder bekende werken voor strijkkwartet – van Mozart tot Glass en Arvo Pärt – waar de dj dan elektronisch mee aan de slag gaat.’
Zoals voor de meeste orkestmusici is ook voor Jeroen Woudstra kamermuziek heel belangrijk. ‘Van strijkers in een groep blijft veel verscholen, in kamermuziek heb je een stem, je reageert en anticipeert op alles om je heen. In een kwartet kunnen de emoties best hoog oplopen, maar je hebt wel iets te zeggen, terwijl je in een orkest te doen hebt wat de dirigent bepaalt.
‘Als de jongens mijn moeder te grazen wilden nemen, pakten ze mij.’
Ooit heeft een van onze musici tegen een dirigent gezegd: ‘Ik ben het niet met u eens, maar ik zal het doen’. Dat geldt als gezagsondermijning, dus zo’n dirigent wordt dan terecht boos. Musici worden bijna nooit persoonlijk door de dirigent aangesproken, en als hij al iemands energie wat wil opschroeven, moet dat tactvol gebeuren. Toen een jonge dirigent eens aan het orkest vroeg: ‘Wilt u ondanks alles toch professioneel blijven?’ is een van onze violisten woedend opgestaan. Alsof wij niet professioneel zouden zijn!’
Gepest op school
‘Op mijn vijfde kreeg ik van mijn vader de eerste pianolessen. Hij was behoorlijk streng, ik moest altijd maar studeren. Doordat ik alleen maar kritiek kreeg, had ik het gevoel dat het me niet lukte, wat eigenlijk niet waar was. Langer dan twee, drie jaar heb ik het niet volgehouden.
Met een leraar als vader en een schooljuf als moeder is dat niet handig. Ik kon het als kind niet goed scheiden en werd op school heel erg gepest. Het begon toen mijn moeder in de zesde klas van de lagere school ging invallen. Ik was pas zeven, maar als de jongens mijn moeder te grazen wilden nemen, pakten ze mij. Ook als zij al weg was, ging het pesten door. Je weet niet hoe je eruit moet komen en er is niemand die je kan helpen.
Het enige wat voor mij gewerkt heeft was dat ik halverwege de middelbare school een van de jongens die me vroeger gepest had, ten overstaan van de hele school volledig in elkaar heb geslagen. Toen hield het op. Ik geloofde als kind nooit in geweld, maar blijkbaar was het nodig.
Je houdt er wel wat van over, een bepaalde onzekerheid, weinig zelfvertrouwen. Toen mijn zoontje gepest begon te worden, heb ik gezegd: ‘Terugslaan!’ ‘Ja, maar dan krijg ik straf.’ ‘Dan praat ik wel met de juf.’ Gelukkig heeft het niet doorgezet.’
Zijn zoon – uit zijn eerste huwelijk – is inmiddels vijftien. Vorig jaar is Jeroen getrouwd met een Spaanse pianiste. ‘Ze is al aardig gewend in haar nieuwe omgeving. De voertaal thuis is nu nog Engels, maar we zijn druk bezig elkaars taal te leren.’
‘Doe dan maar viool’
Jeroen mocht dan wel stoppen met de piano, er moest wel een instrument bespeeld worden. ‘Thuis was er altijd muziek, de viool was me niet vreemd, maar pas toen ik op de televisie Pinchas Zukerman zag, met een hele grote auto, zei ik: ‘Doe dan maar viool’.
Ik vond het een heel apart geluid en ook wel een instrument waarmee ik me kon bewijzen. Ik heb lang viool gestudeerd, onder anderen bij de fantastische Philipp Hirschhorn, en ben daarna verdergegaan op de European Mozart Academy voor kamermuziek in Krakau. Er waren geen altisten, wel een altviool, en omdat ik heel graag een van de strijkkwartetten van Janáček wilde spelen, nam ik die altpartij voor mijn rekening. Het was even wennen aan de andere sleutel en een andere vingerzetting, maar terwijl altviool me altijd een stap terug had geleken, merkte ik toen dat die stem dichter bij mijn gevoel ligt. Ik kan die noten ook makkelijker van blad zingen.’
Hoe lief de altviool hem nu ook is, hij noemt het een vreemde liefde. ‘Ik vind het niet altijd fijn om te horen. Dat zwalkende, dat een alt kan hebben, die soms zwevende intonatie, afhankelijk natuurlijk van wie er speelt. Ik heb een ander klankideaal dan de wat ouderwetse achter-in-de-keelklank die je ook bij zangers kunt hebben. Ik zoek het meer in een klank die als het ware voorin zit – moeilijk te definiëren.’
Hoog niveau
Het is hard werken om in dit toporkest altijd op hoog niveau te blijven spelen, vindt Woudstra. ‘Op de auditie – je studie afgerond en met misschien paar jaar ervaring – speel je op honderdtien procent van je kunnen. Maar een groot deel van je leven in het orkest speelt zich af als je wat ouder bent en lichamelijk wat minder wordt. Wij zitten vlak voor de trombones, wat nogal een belasting is voor het gehoor, en violisten hebben vaak fysieke klachten.
Ik heb bijvoorbeeld een chronische ontsteking in mijn schouder. Met een personal trainer werk ik aan het versterken van andere spieren om dat op te vangen. En ik moet blijven doorspelen, ook in de zomer. Ik woon voorbij Osdorp en fiets naar Het Concertgebouw. Ruim acht kilometer. Vroeger kwam ik op de scooter, maar sinds ik vier jaar geleden gestopt ben met roken en flink wat zwaarder werd, heb ik die verruild voor de fiets.’
De altviool van Jeroen Woudstra
‘Dankzij de RCO Foundation speel ik nu op een alt uit 1767, van Jean Baptiste Lefèbvre, een uit Lille afkomstige vioolbouwer die in Amsterdam werkzaam was. Mijn eerste alt kocht ik van een Japanse bouwer, Yuu Iida, die daarmee mijn optreden op een door hem georganiseerd festival in Japan financierde.
Geen geweldig instrument, dus ik ben op zoek gegaan naar een betere en vond deze Lefèbvre in Utrecht, bij de vioolbouwer Serge Stam. Het orkest was bereid het aan te kopen en het is een enorme stap vooruit: een fantastische alt die met de jaren steeds beter gaat klinken. Helemaal tevreden ben je nooit, ergens tevreden over zijn in de muziek is gevaarlijk. Alles moet altijd beter, anders sta je stil.’