Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
historie

Hommage aan Nikolaus Harnoncourt

door Agnes van der Horst
01 mrt. 2017 01 maart 2017

Op 5 maart 2016 overleed Nikolaus Harnoncourt, de man die het denken over muziek veranderde en een dirigent die zich niet liet begrenzen. Hij had een hechte band met het Koninklijk Concertgebouworkest, dat een jaar later zijn concerten met Thomas Hengelbrock aan hem opdraagt.

‘Het Concertgebouworkest liet zich bespelen alsof het een enkel instrument was. Plooibaar voegde het zich naar de hand van de meester, die nu eens de klank tot kristaldunne kwetsbaarheid sleep, haar dan weer uitbundig in het rond liet stuiteren.’ Aldus de Volkskrant in januari 1992. Het is maar één van de vele verwonderde en bewonderende recensies die er de afgelopen vierenhalve decennia over dirigent Nikolaus Harnoncourt zijn geschreven. Harnoncourt bracht altijd iets nieuws. In zijn handen klonken overbekende werken alsof je ze nooit eerder had gehoord en van overbekende componisten onthulde hij onvermoede kwaliteiten.

‘Ik wil musicus worden’

Eerst was Nikolaus Harnoncourt (1929-2016) vooral de held van de oude muziek. Tussen 1971 en 1989 nam hij met zijn in oude muziek gespecialiseerde ensemble Concentus Musicus Wien en mede-oudemuziekpionier klavecinist Gustav Leonhardt alle cantates van Bach op. Ze werden ervoor beloond met de Erasmusprijs voor muziek. Voor die tijd (tussen 1952 en 1969) was hij cellist bij de Wiener Symphoniker, wat hem de gelegenheid bood de kunst af te kijken van grote dirigenten als Bruno Walter, Wolfgang Sawallisch en Herbert von Karajan.

De oorlog heeft mijn leven voor een groot deel bepaald’

Harnoncourt groeide op in het Oostenrijkse Graz. In huize Harnoncourt werd voortdurend muziek gemaakt. In het Festschrift dat ter ere van zijn vijfentachtigste verjaardag verscheen staat een foto met daarop de vierjarige Nikolaus met twee van zijn broers op een bankje, hij en een jonger broertje zingen, de ander speelt viool. Nikolaus zingt met zoveel overgave dat het bijna van de oude zwart-witfoto afspat. Een jaar of zes nadat deze foto werd gemaakt bezetten de nazi’s Oostenrijk en viel er een schaduw over zijn gelukkige jeugdjaren. ‘Die tijd heeft mijn leven voor een groot deel bepaald’, vertelde Harnoncourt. ‘Sindsdien ben ik altijd bang gebleven de controle over mijn leven te verliezen.’ Hij werd gedwongen lid te worden van de Hitlerjugend: ‘Als je niet twee keer in de week ging, kwamen ze je halen en scheerden ze je hoofd kaal.’

Na de oorlog pakte hij zijn cellolessen weer op. Maar hij was inmiddels ook gefascineerd geraakt door het maken en regisseren van marionettentheater. Toch won de muziek. Harnoncourt: ‘In de herfst van 1947 lag ik ziek in bed. Op de radio dirigeerde Wilhelm Furtwängler de Zevende symfonie van Beethoven. Toen heb ik beslist: ik wil musicus worden!’ Al tijdens zijn Wiener Symphoniker-tijd verzamelde en restaureerde hij historische muziekinstrumenten en verdiepte hij zich in authentieke uitvoeringen van renaissance- en barokmuziek. Met violiste Alicia Hoffelner, zijn latere echtgenote, richtte hij in 1953 Concentus Musicus Wien op, dat al in de jaren 1960 internationale roem verwierf met historisch verantwoorde uitvoeringen van oude muziek.

‘Het Concertgebouworkest liet zich bespelen alsof het een enkel instrument was. Plooibaar voegde het zich naar de hand van de meester, die nu eens de klank tot kristaldunne kwetsbaarheid sleep, haar dan weer uitbundig in het rond liet stuiteren.’ Aldus de Volkskrant in januari 1992. Het is maar één van de vele verwonderde en bewonderende recensies die er de afgelopen vierenhalve decennia over dirigent Nikolaus Harnoncourt zijn geschreven. Harnoncourt bracht altijd iets nieuws. In zijn handen klonken overbekende werken alsof je ze nooit eerder had gehoord en van overbekende componisten onthulde hij onvermoede kwaliteiten.

‘Ik wil musicus worden’

Eerst was Nikolaus Harnoncourt (1929-2016) vooral de held van de oude muziek. Tussen 1971 en 1989 nam hij met zijn in oude muziek gespecialiseerde ensemble Concentus Musicus Wien en mede-oudemuziekpionier klavecinist Gustav Leonhardt alle cantates van Bach op. Ze werden ervoor beloond met de Erasmusprijs voor muziek. Voor die tijd (tussen 1952 en 1969) was hij cellist bij de Wiener Symphoniker, wat hem de gelegenheid bood de kunst af te kijken van grote dirigenten als Bruno Walter, Wolfgang Sawallisch en Herbert von Karajan.

De oorlog heeft mijn leven voor een groot deel bepaald’

Harnoncourt groeide op in het Oostenrijkse Graz. In huize Harnoncourt werd voortdurend muziek gemaakt. In het Festschrift dat ter ere van zijn vijfentachtigste verjaardag verscheen staat een foto met daarop de vierjarige Nikolaus met twee van zijn broers op een bankje, hij en een jonger broertje zingen, de ander speelt viool. Nikolaus zingt met zoveel overgave dat het bijna van de oude zwart-witfoto afspat. Een jaar of zes nadat deze foto werd gemaakt bezetten de nazi’s Oostenrijk en viel er een schaduw over zijn gelukkige jeugdjaren. ‘Die tijd heeft mijn leven voor een groot deel bepaald’, vertelde Harnoncourt. ‘Sindsdien ben ik altijd bang gebleven de controle over mijn leven te verliezen.’ Hij werd gedwongen lid te worden van de Hitlerjugend: ‘Als je niet twee keer in de week ging, kwamen ze je halen en scheerden ze je hoofd kaal.’

Na de oorlog pakte hij zijn cellolessen weer op. Maar hij was inmiddels ook gefascineerd geraakt door het maken en regisseren van marionettentheater. Toch won de muziek. Harnoncourt: ‘In de herfst van 1947 lag ik ziek in bed. Op de radio dirigeerde Wilhelm Furtwängler de Zevende symfonie van Beethoven. Toen heb ik beslist: ik wil musicus worden!’ Al tijdens zijn Wiener Symphoniker-tijd verzamelde en restaureerde hij historische muziekinstrumenten en verdiepte hij zich in authentieke uitvoeringen van renaissance- en barokmuziek. Met violiste Alicia Hoffelner, zijn latere echtgenote, richtte hij in 1953 Concentus Musicus Wien op, dat al in de jaren 1960 internationale roem verwierf met historisch verantwoorde uitvoeringen van oude muziek.

  • Nikolaus Harnoncourt, Gustav Leonhardt en prins Bernhard

    foto: Marcel Antonisse

    Nikolaus Harnoncourt, Gustav Leonhardt en prins Bernhard

    foto: Marcel Antonisse

  • Nikolaus Harnoncourt, Gustav Leonhardt en prins Bernhard

    foto: Marcel Antonisse

    Nikolaus Harnoncourt, Gustav Leonhardt en prins Bernhard

    foto: Marcel Antonisse

Waarom?

In de begintijd van de oudemuziekbeweging waren symfonieorkesten en oudemuziek­ensembles volstrekt gescheiden werelden. Harnoncourt was een van de eersten die zijn benadering van de oude muziek overbracht op het moderne symfonieorkest: voor elk concert werd uitgegaan van de oorspronkelijke partituur in het handschrift van de componist. Hij benaderde ieder werk door vragen te stellen over het waarom van elke noot, elk accent, elke aanwijzing of tempoaanduiding. Als het even kon, gebruikte hij instrumenten of kopieën van instrumenten uit de tijd waarin de compositie was ontstaan, maar daarin was hij absoluut niet dogmatisch. De essentie van het stuk tot uitdrukking laten komen was veel belangrijker, vond hij.

De enige vraag die hij zich stelde na afloop van iedere uitvoering was of hij het werk recht had gedaan. Met die bagage kwam hij als pionier van de oudemuziekbeweging in 1975 naar het Concertgebouworkest voor een uitvoering van Bachs Johannes-Passion. Dat betekende voor de orkestleden, gewend aan massale en ­trage Matthäus-Passionen, een ­enorme ommezwaai. Harnoncourt besefte dat en belegde, voor de eerste repetitie, een bijeenkomst met de orkestaanvoerders om zijn uitgangspunten toe te lichten.

Band met het orkest

Zo begon een lange en hechte samenwerking met het Concertgebouworkest, waarin ­Harnoncourt – in de woorden van adjunct-­directeur artistieke zaken Joel Ethan Fried – het orkest leerde ‘om op een stijlbewuste manier een breed palet aan muziek uit te voeren’. Harnoncourt dirigeerde niet alleen oude muziek, maar al gauw ook Schubert, Mozart, Beethoven en Mendelssohn. Hij leidde het orkest in Het Concertgebouw, op tournees, in opnamestudio’s en in de orkestbak van de Nationale Opera & Ballet tijdens uitvoeringen van Mozarts Da Ponte-opera’s.

‘Het was een openbaring voor de orkestleden. Harnoncourt wist alles maar dan ook alles over de authentieke uitvoeringspraktijk en de achtergronden van de muziek te vertellen. Bovendien behandelde hij de composities alsof de inkt nog nat was; eigenlijk alsof we nog leefden in de tijd van de componisten zelf’, schrijft tweede violiste van het Concertgebouworkest Anna de Vey Mestdagh in een column in Preludium over de dirigent. ‘Zijn bezieling ging overigens ook met veel humor gepaard. Nadat hij ons voor de zoveelste keer iets had uitgelegd wat voor hemzelf volstrekt vanzelfsprekend was, en wij braaf met het potlood in de aanslag zaten, kon hij dreigend zeggen: “Wenn Sie das jetzt notieren, schicke ich Sie zurück ins Konservatorium.”’

Harnoncourt dirigeerde gestaag verder door de muziekliteratuur: Bruckner, Brahms, Verdi, Offenbach, Berg en Gershwin. En bij alles was zijn visie zo dwingend, zoals recensent Hans Heg in de Volkskrant eens verwoordde, ‘dat hij iedereen weer de oren doet spitsen’. Wat hij ook dirigeerde, het klonk altijd nieuw; als muziek van nu.

Waarom?

In de begintijd van de oudemuziekbeweging waren symfonieorkesten en oudemuziek­ensembles volstrekt gescheiden werelden. Harnoncourt was een van de eersten die zijn benadering van de oude muziek overbracht op het moderne symfonieorkest: voor elk concert werd uitgegaan van de oorspronkelijke partituur in het handschrift van de componist. Hij benaderde ieder werk door vragen te stellen over het waarom van elke noot, elk accent, elke aanwijzing of tempoaanduiding. Als het even kon, gebruikte hij instrumenten of kopieën van instrumenten uit de tijd waarin de compositie was ontstaan, maar daarin was hij absoluut niet dogmatisch. De essentie van het stuk tot uitdrukking laten komen was veel belangrijker, vond hij.

De enige vraag die hij zich stelde na afloop van iedere uitvoering was of hij het werk recht had gedaan. Met die bagage kwam hij als pionier van de oudemuziekbeweging in 1975 naar het Concertgebouworkest voor een uitvoering van Bachs Johannes-Passion. Dat betekende voor de orkestleden, gewend aan massale en ­trage Matthäus-Passionen, een ­enorme ommezwaai. Harnoncourt besefte dat en belegde, voor de eerste repetitie, een bijeenkomst met de orkestaanvoerders om zijn uitgangspunten toe te lichten.

Band met het orkest

Zo begon een lange en hechte samenwerking met het Concertgebouworkest, waarin ­Harnoncourt – in de woorden van adjunct-­directeur artistieke zaken Joel Ethan Fried – het orkest leerde ‘om op een stijlbewuste manier een breed palet aan muziek uit te voeren’. Harnoncourt dirigeerde niet alleen oude muziek, maar al gauw ook Schubert, Mozart, Beethoven en Mendelssohn. Hij leidde het orkest in Het Concertgebouw, op tournees, in opnamestudio’s en in de orkestbak van de Nationale Opera & Ballet tijdens uitvoeringen van Mozarts Da Ponte-opera’s.

‘Het was een openbaring voor de orkestleden. Harnoncourt wist alles maar dan ook alles over de authentieke uitvoeringspraktijk en de achtergronden van de muziek te vertellen. Bovendien behandelde hij de composities alsof de inkt nog nat was; eigenlijk alsof we nog leefden in de tijd van de componisten zelf’, schrijft tweede violiste van het Concertgebouworkest Anna de Vey Mestdagh in een column in Preludium over de dirigent. ‘Zijn bezieling ging overigens ook met veel humor gepaard. Nadat hij ons voor de zoveelste keer iets had uitgelegd wat voor hemzelf volstrekt vanzelfsprekend was, en wij braaf met het potlood in de aanslag zaten, kon hij dreigend zeggen: “Wenn Sie das jetzt notieren, schicke ich Sie zurück ins Konservatorium.”’

Harnoncourt dirigeerde gestaag verder door de muziekliteratuur: Bruckner, Brahms, Verdi, Offenbach, Berg en Gershwin. En bij alles was zijn visie zo dwingend, zoals recensent Hans Heg in de Volkskrant eens verwoordde, ‘dat hij iedereen weer de oren doet spitsen’. Wat hij ook dirigeerde, het klonk altijd nieuw; als muziek van nu.

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.