Hoe klinkt het paradijs?
door Paul Janssen 24 feb. 2021 24 februari 2021
Het aardse paradijs, Adam en Eva en de zondeval. Inspirerende stof voor componisten, zo zou je denken. Toch zijn directe verwijzingen relatief schaars in de klassieke muziek. Wie waagden zich er wel aan?
‘Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd’’. (Genesis 2:23). In de Nieuwe Bijbelvertaling heeft men z’n best gedaan om man en vrouw elkaars gelijken te maken. Eva wordt er Vrouw genoemd, en niet Manninne, zoals in de Statenbijbel. Een goede zaak, maar toch blijft er iets knagen. Dat zit hem in de verhouding. Het is de vrouw die uit de man wordt geschapen, het is de vrouw die met het eten van de appel de zondeval inluidt. Het is, kortom, de schuld van de vrouw, die ook nog eens bij wijze van boete ondergeschikt wordt verklaard aan de man. Gelukkig kijkt men er tegenwoordig wat vrouwvriendelijker tegenaan.
Los daarvan is en blijft het verhaal over de schepping van de eerste mensen, het leven in het aardse paradijs en het uiteindelijke verlies ervan natuurlijk een bron van universele thema’s. Zoals daar zijn: schepping, schoonheid, liefde, verleiding, schuld, schaamte en de zoektocht naar verloren geluk. Een bron van voortdurende inspiratie voor componisten, zo zou je zeggen.
Paradijselijke idylle
Toch zijn er maar weinig werken die deze episode in het scheppingsverhaal behandelen. Het derde deel van Joseph Haydns magistrale Die Schöpfung is ongetwijfeld het bekendst. De wijze waarop de componist kiest voor de schepping, en de paradijselijke idylle en de zondeval laat voor wat die is, levert in elk geval met Holde Gattin, dir zur Seite der tauende Morgen een prachtig liefdesduet op. Ook al gaan er stemmen op die vinden dat Haydn wel erg goed naar het aandoenlijke duet van Papageno en Papagena uit Mozarts Die Zauberflöte zou hebben geluisterd.
‘Eva blijft het symbool voor het kwaad, voor schuld’
Verder is er een in vergetelheid geraakte opera van Jean-François le Sueur, La Mort d’Adam, die in 1809 in Parijs in première ging. De paradijselijke liefde maakt in deze sombere, statische opera plaats voor het lijden aan het leven, al is Adam gezegend met een talrijk nageslacht, voordat hij op 930-jarige leeftijd zijn ogen sluit (Genesis 5:3-5).
En dan is er nog het derde deel uit de vreemde zevendelige Genesis suite, geschreven door zeven componisten onder wie Arnold Schönberg en Igor Stravinsky – die respectievelijk het eerste en het laatste deel schreven. De Pools-Franse componist Aleksander Tansman bracht de passages over Adam en Eva in het derde deel muzikaal in kaart. Hij vertelt het volledige verhaal, maar beklijven deed het niet.
‘Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd’’. (Genesis 2:23). In de Nieuwe Bijbelvertaling heeft men z’n best gedaan om man en vrouw elkaars gelijken te maken. Eva wordt er Vrouw genoemd, en niet Manninne, zoals in de Statenbijbel. Een goede zaak, maar toch blijft er iets knagen. Dat zit hem in de verhouding. Het is de vrouw die uit de man wordt geschapen, het is de vrouw die met het eten van de appel de zondeval inluidt. Het is, kortom, de schuld van de vrouw, die ook nog eens bij wijze van boete ondergeschikt wordt verklaard aan de man. Gelukkig kijkt men er tegenwoordig wat vrouwvriendelijker tegenaan.
Los daarvan is en blijft het verhaal over de schepping van de eerste mensen, het leven in het aardse paradijs en het uiteindelijke verlies ervan natuurlijk een bron van universele thema’s. Zoals daar zijn: schepping, schoonheid, liefde, verleiding, schuld, schaamte en de zoektocht naar verloren geluk. Een bron van voortdurende inspiratie voor componisten, zo zou je zeggen.
Paradijselijke idylle
Toch zijn er maar weinig werken die deze episode in het scheppingsverhaal behandelen. Het derde deel van Joseph Haydns magistrale Die Schöpfung is ongetwijfeld het bekendst. De wijze waarop de componist kiest voor de schepping, en de paradijselijke idylle en de zondeval laat voor wat die is, levert in elk geval met Holde Gattin, dir zur Seite der tauende Morgen een prachtig liefdesduet op. Ook al gaan er stemmen op die vinden dat Haydn wel erg goed naar het aandoenlijke duet van Papageno en Papagena uit Mozarts Die Zauberflöte zou hebben geluisterd.
‘Eva blijft het symbool voor het kwaad, voor schuld’
Verder is er een in vergetelheid geraakte opera van Jean-François le Sueur, La Mort d’Adam, die in 1809 in Parijs in première ging. De paradijselijke liefde maakt in deze sombere, statische opera plaats voor het lijden aan het leven, al is Adam gezegend met een talrijk nageslacht, voordat hij op 930-jarige leeftijd zijn ogen sluit (Genesis 5:3-5).
En dan is er nog het derde deel uit de vreemde zevendelige Genesis suite, geschreven door zeven componisten onder wie Arnold Schönberg en Igor Stravinsky – die respectievelijk het eerste en het laatste deel schreven. De Pools-Franse componist Aleksander Tansman bracht de passages over Adam en Eva in het derde deel muzikaal in kaart. Hij vertelt het volledige verhaal, maar beklijven deed het niet.
Verraderlijke verleidelijkheid
Wat overblijft zijn wat min of meer directe verwijzingen in liederen. Zoals Trois beaux oiseaux du paradis van Maurice Ravel, Ce qu’Adam dit à Ève van de twintigste-eeuwse Franse componist en organist Jean-Yves Daniel-Lesur en Henry Purcells Sleep Adam, Sleep, and Take Thy Rest, waarin de anonieme dichter niet alleen de scène bezingt waarin de vrouw uit de rib van Adam geschapen wordt, maar waarin ook meteen gewaarschuwd wordt voor de verleidingen van die vrouw: ‘But in the midst of thy delights beware / Lest her enticements prove thy snare…’.
En natuurlijk valt er van alles indirect te associëren. Zo gaan Die Bekehrte en Die Spröde uit de Goethe-Lieder van Hugo Wolf over verloren onschuld en de verraderlijke verleidelijkheid van de vrouw, en zingt Robert Schumann in liederen als Jetzt sank des Abends gold’ner Schein uit Das Paradies und die Peri en Warte, warte, wilder Schiffmann uit Liederkreis over het (verloren) paradijs en de effecten van de erfzonde.
‘Zelfs in kinderversje Gib mir den Apfel is de zweem van verraad nog aanwezig’
En dan is zelfs Mahlers Das irdische Leben een lied met een connectie met Genesis. Het verhaal van het kind dat de hongerdood sterft is immers een vorm van lijden, van zondeval. In elk geval volgens Anna Prohaska en Julius Drake die het lied uit Des Knaben Wunderhorn een plek geven op de cd Paradise Lost, inderdaad verwijzend naar het gelijknamige epos van John Milton, de inspiratiebron voor liederen als Evening van Charles Ives en A poison tree van Benjamin Britten.
Zo refereren ook liederen van Franz Schubert, Hanns Eisler en George Crumb aan een verloren paradijs, aan verdwenen gelukzaligheid en een niet aflatende zoektocht naar nieuw geluk.
Symbool voor het kwaad
In dat nieuwe geluk is de gelijkheid van man en vrouw nog steeds ver te zoeken. Eva blijft het symbool voor het kwaad, voor schuld, voor de verloren idylle. Slechts in een lied als La chanson d’Ève van Gabriel Fauré heeft Eva even de touwtjes in handen en mag zij alle dingen in de ongerepte wereld benoemen. ‘Eve chante’, Eva zingt, zo eindigt het lied. Het is even een klein lichtpuntje in een wereld waarin de Eva’s nog altijd staan voor ellende, voor zonde, voor het verloren paradijs.
Zelfs in het schijnbaar onschuldige kinderversje Gib mir den Apfel van Werner Reibert, dat Aribert Reimann in 1961 tot een van zijn Kinderlieder verhief, is de zweem van verraad nog aanwezig: ‘Geef mij het kleine paard, ik geef je de wolk’ – loze lucht in ruil voor harde materie.
Afgaande op het aan Adam en Eva en het paradijs gerelateerde repertoire zal het nog even duren voordat de vrouw werkelijk gelijk is, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling wil, en het tot de verbeelding sprekende verhaal van Eva en de appel echt vergeten en vergeven is.
Verraderlijke verleidelijkheid
Wat overblijft zijn wat min of meer directe verwijzingen in liederen. Zoals Trois beaux oiseaux du paradis van Maurice Ravel, Ce qu’Adam dit à Ève van de twintigste-eeuwse Franse componist en organist Jean-Yves Daniel-Lesur en Henry Purcells Sleep Adam, Sleep, and Take Thy Rest, waarin de anonieme dichter niet alleen de scène bezingt waarin de vrouw uit de rib van Adam geschapen wordt, maar waarin ook meteen gewaarschuwd wordt voor de verleidingen van die vrouw: ‘But in the midst of thy delights beware / Lest her enticements prove thy snare…’.
En natuurlijk valt er van alles indirect te associëren. Zo gaan Die Bekehrte en Die Spröde uit de Goethe-Lieder van Hugo Wolf over verloren onschuld en de verraderlijke verleidelijkheid van de vrouw, en zingt Robert Schumann in liederen als Jetzt sank des Abends gold’ner Schein uit Das Paradies und die Peri en Warte, warte, wilder Schiffmann uit Liederkreis over het (verloren) paradijs en de effecten van de erfzonde.
‘Zelfs in kinderversje Gib mir den Apfel is de zweem van verraad nog aanwezig’
En dan is zelfs Mahlers Das irdische Leben een lied met een connectie met Genesis. Het verhaal van het kind dat de hongerdood sterft is immers een vorm van lijden, van zondeval. In elk geval volgens Anna Prohaska en Julius Drake die het lied uit Des Knaben Wunderhorn een plek geven op de cd Paradise Lost, inderdaad verwijzend naar het gelijknamige epos van John Milton, de inspiratiebron voor liederen als Evening van Charles Ives en A poison tree van Benjamin Britten.
Zo refereren ook liederen van Franz Schubert, Hanns Eisler en George Crumb aan een verloren paradijs, aan verdwenen gelukzaligheid en een niet aflatende zoektocht naar nieuw geluk.
Symbool voor het kwaad
In dat nieuwe geluk is de gelijkheid van man en vrouw nog steeds ver te zoeken. Eva blijft het symbool voor het kwaad, voor schuld, voor de verloren idylle. Slechts in een lied als La chanson d’Ève van Gabriel Fauré heeft Eva even de touwtjes in handen en mag zij alle dingen in de ongerepte wereld benoemen. ‘Eve chante’, Eva zingt, zo eindigt het lied. Het is even een klein lichtpuntje in een wereld waarin de Eva’s nog altijd staan voor ellende, voor zonde, voor het verloren paradijs.
Zelfs in het schijnbaar onschuldige kinderversje Gib mir den Apfel van Werner Reibert, dat Aribert Reimann in 1961 tot een van zijn Kinderlieder verhief, is de zweem van verraad nog aanwezig: ‘Geef mij het kleine paard, ik geef je de wolk’ – loze lucht in ruil voor harde materie.
Afgaande op het aan Adam en Eva en het paradijs gerelateerde repertoire zal het nog even duren voordat de vrouw werkelijk gelijk is, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling wil, en het tot de verbeelding sprekende verhaal van Eva en de appel echt vergeten en vergeven is.