Franz Schubert: Forellenkwintet
door Dirk Luijmes 24 okt. 2022 24 oktober 2022
Niet alleen het publiek smulde van Die Forelle, ook de componist zelf kreeg er geen genoeg van. Schubert bereidde het stuk meermaals: in vijf verschillende liedversies en als pianokwintet. Hoe zwom de vis door het kwintet?
‘In einem Bächlein helle / Da schoss in froher Eil / Die launische Forelle / Vorüber wie ein Pfeil....’ Als je een beetje thuis bent in de klassieke muziek, is de kans groot dat je nu begint te glimlachen en als vanzelf de melodie hoort klinken die Franz Schubert bij deze woorden maakte. Veel muziekliefhebbers kennen immers het beroemde lied van de Weense componist dat ook al tijdens diens leven populair werd. Een bevriende amateurcellist, Sylvester Paumgartner, vond het zo fraai, dat hij Franz vroeg dit ‘köstliche Liedchen’ te verwerken in een nieuwe compositie voor piano, strijktrio en contrabas. Zo geschiedde. En hoe! Het klavierkwintet staat inmiddels ergens bovenaan in de lijst van Schuberts meest geliefde werken.
Eerst was er het lied
Hoe gaf Schubert Die Forelle een plaats in zijn kwintet? Om die vraag te beantwoorden staan we eerst even stil bij het lied zelf. De eerste versie van het vissenlied schreef Schubert ergens tussen november 1816 en juli 1817. De tekstdichter, Christian Friedrich Daniel Schubart (1739-1791), ziet een visser bij een helder beekje waarin een snelle forel rondzwemt. De kans dat de visser de snelle forel vangt acht hij onwaarschijnlijk, maar nadat de hengelaar in het water stampt en het water vertroebelt, gebeurt het – zo horen we in het derde couplet – alsnog. In het afsluitende couplet komt de poëet met een waarschuwing: jonge meisjes, pas op voor mannen met hengels!
De tekst van Die Forelle bleek een kolfje naar Schuberts hand. In het eerste couplet legt hij de zanger een eenvoudige, volksliedachtige melodie in de mond, die hij herhaalt voor het tweede couplet. Niet veel bijzonders, deze verzameling nootjes, zo lijkt het, totdat je ze samen hoort met de onmiskenbare pianopartij. Zoals zo vaak tekent Schubert in de begeleidende partij de sfeer: in de beweeglijke figuren die de pianist met zijn rechterhand speelt hoor je automatisch de vis door en boven het met zon overgoten water flitsen in een beweeglijk motief dat steeds herhaald wordt.
Figuur 1: Het begin van het lied, met het ‘forellenmotief’ in de begeleiding
Een heerlijk natuurtafereel, dat verduistert als het derde couplet komt en de visser de forel vangt. Melodie en begeleiding veranderen; in de pianopartij horen we de vis bij wijze van spreken bibberen en stokt even de beweging.
Figuur 2: Stokkende pianobegeleiding in couplet 3
Schubert zag er vanaf het moralistische vierde couplet te gebruiken; hij eindigt zijn lied in muzikaal opzicht optimistisch door de forelfiguren uit het begin weer te laten keren in de pianopartij.
Kwintetvariant
Op aandringen van Paumgartner verwerkte Schubert in 1819 het lied in zijn Pianokwintet in A groot, D 667, dat dan ook de geschiedenis inging als het ‘Forellenkwintet’. De luisteraar moet wel even wachten voordat hij de kostelijke melodie te horen krijgt. Na het openingsdeel volgen eerst nog een lyrisch Andante en een pregnant Scherzo. Pas in deel vier heft de eerste violist de melodie van Die Forelle aan, waarbij hij slechts begeleid wordt door zijn collegastrijkers: altviool, cello en contrabas. Het forellenthema vormt in dit kwintetdeel het uitgangspunt van zes variaties. In het algemeen wijzigt Schubert aanvankelijk niet heel veel aan de melodie en ook zonder partituur is die voor de luisteraar bijna overal duidelijk te horen.
Horen we hier dat de vis wordt gevangen?
Nadat de violist het thema heeft gepresenteerd, krijgt de pianist het in variatie I toegewezen. Schubert lardeert de oorspronkelijke noten met trillertjes en omspelingen. In de bovenste strijkers horen we een golvende triolen- en sextolenbeweging [drie resp. zes noten binnen vier tellen, red.], die doet denken aan de oorspronkelijke pianobegeleiding van het lied. In de tweede variatie is de altist aan de beurt om de melodie te laten klinken; gaandeweg komt er een samenspraak met de pianist. Vooral de violist zorgt voor een speels en virtuoos contrapunt, met opnieuw beweeglijke en snelle sextolen. In de volgende variatie, de derde, verhuist de melodie naar de bassectie: cello en contrabas zorgen er met korte staccatonoten voor dat de lichtheid niet verdwijnt. Vooral de pianist geeft weerwoord met parelende tweeëndertigsten.
De laatste variaties
Was er tot nog toe geen vuiltje aan de lucht, in variatie IV wisselt Schubert het stralende D groot in voor een somberder en dramatischer d klein. In piano en strijkers klinken beurtelings luide, gerepeteerde akkoorden; de melodie (uiteraard ook in mineur) herkennen we aanvankelijk nog wel in de eerste vioolpartij.
Figuur 3: Begin van de vioolpartij van variatie IV
Dat een componist in een variatiereeks – alleen al voor het broodnodige contrast – uitwijkt naar een mineurtoonsoort is eerder regel dan uitzondering. Toch is het in dit geval misschien niet vergezocht om te veronderstellen dat Schubert deze variatie schreef met het derde couplet van dichter Schubart in zijn achterhoofd. Dat zou betekenen dat de componist niet alleen de noten van het lied overnam in het kwintet, maar óók de strekking van de tekst. In elk geval is in het kwintet het vrolijke gedartel even voorbij en spelen er wat heftigere emoties op; horen we hier dat de vis wordt gevangen? Het opvallende deel leidt naar variatie V (in Bes groot), die zacht gespeeld moet worden; de cello ontfermt zich over een variant van de liedmelodie.
Figuur 4: De cellomelodie van variatie V
Als Schubert in de vorige variatie inderdaad het onfortuinlijke lot van de vis verklankte, heft hij hier wellicht een zachte klaagzang aan, mijmerend over het verlies van de vrijheid van de forel. Hoe het ook zij: Schubert laat dit kwintetdeel (evenmin als het lied) niet treurig eindigen: na de vijfde variatie horen we een vrijwel letterlijk citaat van het lied met de violist als zanger en de pianist met het bekende ‘forellenmotief’ uit de liedversie. De andere instrumenten nemen het bekende muzikale materiaal snel over en Schubert laat dit variatiedeel ‘uitfaden’ tot een subtiel pianissimo. Daarna laten we de visser, forel en beek achter ons om naar het Allegro giusto te gaan, waarmee Schubert zijn kwintet eindigt.
Liedvarianten
Schubert bleef na 1819 nog regelmatig sleutelen aan zijn oorspronkelijke lied; uiteindelijk kennen we Die Forelle in vijf verschillende varianten, die allemaal in ritmisch opzicht een beetje anders zijn. Die Forelle zou overigens niet het enige lied zijn waarop de componist zou variëren in zijn kamermuziek. Zo verscheen bijvoorbeeld het lied Der Tod und das Mädchen in een strijkkwartet en werd Der Wanderer het uitgangspunt voor een pianofantasie.
Het ‘Forellenkwintet’ werd een jaar na Schuberts dood gedrukt – de uitgever ervoer het als een plicht ‘om de aandacht van de wereld te vragen voor dit nieuwste werk van de onvergetelijke componist’. Bij een van de vele uitvoeringen die zouden volgen, zat Max Reger achter de piano. Toen hij als dank van een vrouwelijke fan een forel kreeg thuisgestuurd, moet hij gezegd hebben dat hij een volgende keer Joseph Haydns ‘Ossenmenuet’ zou spelen.
‘In einem Bächlein helle / Da schoss in froher Eil / Die launische Forelle / Vorüber wie ein Pfeil....’ Als je een beetje thuis bent in de klassieke muziek, is de kans groot dat je nu begint te glimlachen en als vanzelf de melodie hoort klinken die Franz Schubert bij deze woorden maakte. Veel muziekliefhebbers kennen immers het beroemde lied van de Weense componist dat ook al tijdens diens leven populair werd. Een bevriende amateurcellist, Sylvester Paumgartner, vond het zo fraai, dat hij Franz vroeg dit ‘köstliche Liedchen’ te verwerken in een nieuwe compositie voor piano, strijktrio en contrabas. Zo geschiedde. En hoe! Het klavierkwintet staat inmiddels ergens bovenaan in de lijst van Schuberts meest geliefde werken.
Eerst was er het lied
Hoe gaf Schubert Die Forelle een plaats in zijn kwintet? Om die vraag te beantwoorden staan we eerst even stil bij het lied zelf. De eerste versie van het vissenlied schreef Schubert ergens tussen november 1816 en juli 1817. De tekstdichter, Christian Friedrich Daniel Schubart (1739-1791), ziet een visser bij een helder beekje waarin een snelle forel rondzwemt. De kans dat de visser de snelle forel vangt acht hij onwaarschijnlijk, maar nadat de hengelaar in het water stampt en het water vertroebelt, gebeurt het – zo horen we in het derde couplet – alsnog. In het afsluitende couplet komt de poëet met een waarschuwing: jonge meisjes, pas op voor mannen met hengels!
De tekst van Die Forelle bleek een kolfje naar Schuberts hand. In het eerste couplet legt hij de zanger een eenvoudige, volksliedachtige melodie in de mond, die hij herhaalt voor het tweede couplet. Niet veel bijzonders, deze verzameling nootjes, zo lijkt het, totdat je ze samen hoort met de onmiskenbare pianopartij. Zoals zo vaak tekent Schubert in de begeleidende partij de sfeer: in de beweeglijke figuren die de pianist met zijn rechterhand speelt hoor je automatisch de vis door en boven het met zon overgoten water flitsen in een beweeglijk motief dat steeds herhaald wordt.
Figuur 1: Het begin van het lied, met het ‘forellenmotief’ in de begeleiding
Een heerlijk natuurtafereel, dat verduistert als het derde couplet komt en de visser de forel vangt. Melodie en begeleiding veranderen; in de pianopartij horen we de vis bij wijze van spreken bibberen en stokt even de beweging.
Figuur 2: Stokkende pianobegeleiding in couplet 3
Schubert zag er vanaf het moralistische vierde couplet te gebruiken; hij eindigt zijn lied in muzikaal opzicht optimistisch door de forelfiguren uit het begin weer te laten keren in de pianopartij.
Kwintetvariant
Op aandringen van Paumgartner verwerkte Schubert in 1819 het lied in zijn Pianokwintet in A groot, D 667, dat dan ook de geschiedenis inging als het ‘Forellenkwintet’. De luisteraar moet wel even wachten voordat hij de kostelijke melodie te horen krijgt. Na het openingsdeel volgen eerst nog een lyrisch Andante en een pregnant Scherzo. Pas in deel vier heft de eerste violist de melodie van Die Forelle aan, waarbij hij slechts begeleid wordt door zijn collegastrijkers: altviool, cello en contrabas. Het forellenthema vormt in dit kwintetdeel het uitgangspunt van zes variaties. In het algemeen wijzigt Schubert aanvankelijk niet heel veel aan de melodie en ook zonder partituur is die voor de luisteraar bijna overal duidelijk te horen.
Horen we hier dat de vis wordt gevangen?
Nadat de violist het thema heeft gepresenteerd, krijgt de pianist het in variatie I toegewezen. Schubert lardeert de oorspronkelijke noten met trillertjes en omspelingen. In de bovenste strijkers horen we een golvende triolen- en sextolenbeweging [drie resp. zes noten binnen vier tellen, red.], die doet denken aan de oorspronkelijke pianobegeleiding van het lied. In de tweede variatie is de altist aan de beurt om de melodie te laten klinken; gaandeweg komt er een samenspraak met de pianist. Vooral de violist zorgt voor een speels en virtuoos contrapunt, met opnieuw beweeglijke en snelle sextolen. In de volgende variatie, de derde, verhuist de melodie naar de bassectie: cello en contrabas zorgen er met korte staccatonoten voor dat de lichtheid niet verdwijnt. Vooral de pianist geeft weerwoord met parelende tweeëndertigsten.
De laatste variaties
Was er tot nog toe geen vuiltje aan de lucht, in variatie IV wisselt Schubert het stralende D groot in voor een somberder en dramatischer d klein. In piano en strijkers klinken beurtelings luide, gerepeteerde akkoorden; de melodie (uiteraard ook in mineur) herkennen we aanvankelijk nog wel in de eerste vioolpartij.
Figuur 3: Begin van de vioolpartij van variatie IV
Dat een componist in een variatiereeks – alleen al voor het broodnodige contrast – uitwijkt naar een mineurtoonsoort is eerder regel dan uitzondering. Toch is het in dit geval misschien niet vergezocht om te veronderstellen dat Schubert deze variatie schreef met het derde couplet van dichter Schubart in zijn achterhoofd. Dat zou betekenen dat de componist niet alleen de noten van het lied overnam in het kwintet, maar óók de strekking van de tekst. In elk geval is in het kwintet het vrolijke gedartel even voorbij en spelen er wat heftigere emoties op; horen we hier dat de vis wordt gevangen? Het opvallende deel leidt naar variatie V (in Bes groot), die zacht gespeeld moet worden; de cello ontfermt zich over een variant van de liedmelodie.
Figuur 4: De cellomelodie van variatie V
Als Schubert in de vorige variatie inderdaad het onfortuinlijke lot van de vis verklankte, heft hij hier wellicht een zachte klaagzang aan, mijmerend over het verlies van de vrijheid van de forel. Hoe het ook zij: Schubert laat dit kwintetdeel (evenmin als het lied) niet treurig eindigen: na de vijfde variatie horen we een vrijwel letterlijk citaat van het lied met de violist als zanger en de pianist met het bekende ‘forellenmotief’ uit de liedversie. De andere instrumenten nemen het bekende muzikale materiaal snel over en Schubert laat dit variatiedeel ‘uitfaden’ tot een subtiel pianissimo. Daarna laten we de visser, forel en beek achter ons om naar het Allegro giusto te gaan, waarmee Schubert zijn kwintet eindigt.
Liedvarianten
Schubert bleef na 1819 nog regelmatig sleutelen aan zijn oorspronkelijke lied; uiteindelijk kennen we Die Forelle in vijf verschillende varianten, die allemaal in ritmisch opzicht een beetje anders zijn. Die Forelle zou overigens niet het enige lied zijn waarop de componist zou variëren in zijn kamermuziek. Zo verscheen bijvoorbeeld het lied Der Tod und das Mädchen in een strijkkwartet en werd Der Wanderer het uitgangspunt voor een pianofantasie.
Het ‘Forellenkwintet’ werd een jaar na Schuberts dood gedrukt – de uitgever ervoer het als een plicht ‘om de aandacht van de wereld te vragen voor dit nieuwste werk van de onvergetelijke componist’. Bij een van de vele uitvoeringen die zouden volgen, zat Max Reger achter de piano. Toen hij als dank van een vrouwelijke fan een forel kreeg thuisgestuurd, moet hij gezegd hebben dat hij een volgende keer Joseph Haydns ‘Ossenmenuet’ zou spelen.