Felix Mendelssohn: Vioolconcert in e klein
door Piet De Loof 22 aug. 2023 22 augustus 2023
Het is niet het meest virtuoze vioolconcert, maar juist daardoor bepaald niet eenvoudig. En het is metéén opletten geblazen.
Beluister de playlist met de mooiste opnamen van Mendelssohns Vioolconcert onderaan dit artikel.
Achter menig beroemd soloconcert schuilt een bevriende virtuoos die de componist heeft bijgestaan met raad en daad. Een vlot bereikbare helpdesk voor alle vragen over muzikaliteit, toon en (on)mogelijke grepen, met als beloning een opdracht in de partituur en meestal ook de eer om de première te spelen – toegegeven: het gebeurde ook wel eens dat er ruzie van kwam. Bij het Vioolconcert in e klein, opus 64 uit 1844 van Felix Mendelssohn (1809-1847) was de solist Ferdinand David (1810-1873). Deze was daarmee een van de eerste in een lange rij virtuozen op snaren of klavier die componisten in de Romantiek adviseerden. Naarmate de soloconcerten almaar uitdagender werden, zou zo’n samenwerking steeds meer een must worden: het soloconcert als duobaan.
Ferdinand David was een logische keuze: hij was concertmeester van het Gewandhausorchester in Leipzig, waar Mendelssohn toen Kapellmeister was. De twee waren vrienden, allebei geboren in Hamburg ook – nota bene in hetzelfde pand. David was een ideaal klankbord. Hij was namelijk niet alleen een virtuoos violist, maar componeerde zelf ook. Zijn catalogus telt een vijftig werken en is verrassend veelzijdig: niet alleen de obligate vioolwerken, maar bijvoorbeeld ook een sympathiek Concertino voor trombone, dat voor dat instrument nog altijd een repertoire- en auditiestuk bij uitstek is. Na Mendelssohns voortijdige dood zou David ook menig uur slijten met het afwerken van diens onvoltooides.
De solist wordt al na anderhalve maat in het diepe gegooid
Het Vioolconcert in e klein is veel tegelijk: het is Mendelssohns laatste grote orkestrale werk, het is een van de topconcerten van het (vroeg-)romantische repertoire, en vaak ook het eerste romantische solowerk waarmee jonge violisten concertervaring opdoen. Toch is het beslist geen walk-over. De beroemde eerste maten zetten al de toon: kwikzilveren helderheid met een infusie van Sturm und Drang. De solist moet meteen aan de bak, zoals ook in Mendelssohns beide pianoconcerten. Geen uitgebreide orkestrale inleiding waarbij de solist kan acclimatiseren, de architectuur van de zaal kan bewonderen en het zweetdoekje op zijn viool kan schikken, nee, de solist wordt al na anderhalve maat in het diepe gegooid om het pronte, best verraderlijke thema in e klein te presenteren. Simpele arpeggio’s in de strijkers houden intussen het laken strak.
Figuur 1: De solopartij begint meteen, boven een wiegend begeleidingspatroon van gebroken drieklanken.
Qua intonatie en energie moet je als solist dus meteen bij de les zijn. Tekenend is de uitspraak van de Amerikaanse violiste Rachel Barton Pine, onlangs in het strijkerstijdschrift The Strad: ‘Ik besteedde ooit een volledige les van één uur enkel en alleen aan de stokvoering en articulatie van de eerste drie b’s van het Mendelssohn-concert. Het was de meest frustrerende maar tegelijk ook meest verhelderende les van mijn leven.’
Solist en orkest zullen elkaar niet loslaten in de rest van het eerste deel, soms spelen ze ook haasje-over. Zo zijn het de klarinetten, met ruggensteun van de fluiten, die het tweede thema introduceren, met een open g-snaar van de solist als pedaaltoon.
Figuur 2: Het tweede thema klinkt als eerste in de klarinetten.
Geen tussentijds applausje, lijkt Mendelssohn te zeggen, blijven luisteren zullen jullie
Behalve de snelle entree van de solist had Mendelssohn nog wat aardigheidjes in petto. Zo plaatste hij de solocadens vroeger in het eerste deel dan destijds gebruikelijk was, en schreef hij die ook volledig uit in plaats van het over te laten aan de solist. Hij zag zijn vioolconcert bovendien als één geheel en laste de drie delen dan ook zonder cesuren aan elkaar. Het eerste deel vloeit zonder onderbreking over in het tweede met een uniek trucje: de eerste fagot zet na het slotakkoord een voet tussen de deur en blijft zijn b aanhouden. Geen tussentijds applausje hier, lijkt Mendelssohn te zeggen, blijven luisteren zullen jullie. De fagot klimt een halve toon naar een c en verleidt de rest van het orkest. Vruchtbare grond voor een eenvoudige, Lied-achtige melodie van de soloviool die erg goed haar plaats vindt tussen het resolute thema van het eerste deel en het speelse derde deel.
Ook het tweede en derde deel worden meestal meteen achter elkaar door gespeeld. Het Lied-thema van deel 2 vervelt tot een aarzelend thema in e klein dat alleen door strijkers wordt begeleid. Het is een introverte variant van het openingsthema die volgens de partituur deel uitmaakt van het derde deel, maar in sommige opnames, bijvoorbeeld met Leonidas Kavakos (met Camerata Salzburg, 2009), wordt opgevat als een coda van het tweede deel, Andante.
Figuur 3: Is het aarzelende thema in e klein het slot van het tweede deel of maakt het deel uit van het derde?
Het elegische motief is een opstap van veertien maten naar het slotdeel, het Allegro molto vivace in E groot. Na een kort fanfaremotief en enkele spannende loopjes start de soloviool met een springerig motiefje. De andere strijkers leggen vooral accenten, het zijn opnieuw de houtblazers die als running mate dienen voor de solist. Opvallend is hoe weinig de orkeststrijkers in dit vioolconcert is toebedeeld; het zijn doorgaans de houtblazers die zorgen voor orkestraal weerwerk en commentaar.
Figuur 4: Opvallend in het derde deel is opnieuw de samenspraak van vioolsolo en houtblazers.
De beroemde vioolvirtuoos Joseph Joachim was twaalf jaar toen hij onder leiding van Mendelssohn het Vioolconcert van Ludwig van Beethoven speelde. Op zijn veertiende verzorgde hij een van de eerste uitvoeringen van het Mendelssohn-concert. En later betrokken Max Bruch en Johannes Brahms hem bij het componeerproces van hún vioolconcerten. Joachim was dus op z’n zachtst gezegd goed geplaatst om te besluiten: ‘De Duitsers hebben vier grote vioolconcerten. Het beste, meest compromisloze is dat van Beethoven. Dat van Brahms wedijvert ermee als het op ernst aankomt. Het rijkste, meest verleidelijke, is dat van Bruch. Maar het meest verinnerlijkte, het juweel van het hart, dat is het concert van Mendelssohn.’
Beluister de playlist met de mooiste opnamen van Mendelssohns Vioolconcert onderaan dit artikel.
Achter menig beroemd soloconcert schuilt een bevriende virtuoos die de componist heeft bijgestaan met raad en daad. Een vlot bereikbare helpdesk voor alle vragen over muzikaliteit, toon en (on)mogelijke grepen, met als beloning een opdracht in de partituur en meestal ook de eer om de première te spelen – toegegeven: het gebeurde ook wel eens dat er ruzie van kwam. Bij het Vioolconcert in e klein, opus 64 uit 1844 van Felix Mendelssohn (1809-1847) was de solist Ferdinand David (1810-1873). Deze was daarmee een van de eerste in een lange rij virtuozen op snaren of klavier die componisten in de Romantiek adviseerden. Naarmate de soloconcerten almaar uitdagender werden, zou zo’n samenwerking steeds meer een must worden: het soloconcert als duobaan.
Ferdinand David was een logische keuze: hij was concertmeester van het Gewandhausorchester in Leipzig, waar Mendelssohn toen Kapellmeister was. De twee waren vrienden, allebei geboren in Hamburg ook – nota bene in hetzelfde pand. David was een ideaal klankbord. Hij was namelijk niet alleen een virtuoos violist, maar componeerde zelf ook. Zijn catalogus telt een vijftig werken en is verrassend veelzijdig: niet alleen de obligate vioolwerken, maar bijvoorbeeld ook een sympathiek Concertino voor trombone, dat voor dat instrument nog altijd een repertoire- en auditiestuk bij uitstek is. Na Mendelssohns voortijdige dood zou David ook menig uur slijten met het afwerken van diens onvoltooides.
De solist wordt al na anderhalve maat in het diepe gegooid
Het Vioolconcert in e klein is veel tegelijk: het is Mendelssohns laatste grote orkestrale werk, het is een van de topconcerten van het (vroeg-)romantische repertoire, en vaak ook het eerste romantische solowerk waarmee jonge violisten concertervaring opdoen. Toch is het beslist geen walk-over. De beroemde eerste maten zetten al de toon: kwikzilveren helderheid met een infusie van Sturm und Drang. De solist moet meteen aan de bak, zoals ook in Mendelssohns beide pianoconcerten. Geen uitgebreide orkestrale inleiding waarbij de solist kan acclimatiseren, de architectuur van de zaal kan bewonderen en het zweetdoekje op zijn viool kan schikken, nee, de solist wordt al na anderhalve maat in het diepe gegooid om het pronte, best verraderlijke thema in e klein te presenteren. Simpele arpeggio’s in de strijkers houden intussen het laken strak.
Figuur 1: De solopartij begint meteen, boven een wiegend begeleidingspatroon van gebroken drieklanken.
Qua intonatie en energie moet je als solist dus meteen bij de les zijn. Tekenend is de uitspraak van de Amerikaanse violiste Rachel Barton Pine, onlangs in het strijkerstijdschrift The Strad: ‘Ik besteedde ooit een volledige les van één uur enkel en alleen aan de stokvoering en articulatie van de eerste drie b’s van het Mendelssohn-concert. Het was de meest frustrerende maar tegelijk ook meest verhelderende les van mijn leven.’
Solist en orkest zullen elkaar niet loslaten in de rest van het eerste deel, soms spelen ze ook haasje-over. Zo zijn het de klarinetten, met ruggensteun van de fluiten, die het tweede thema introduceren, met een open g-snaar van de solist als pedaaltoon.
Figuur 2: Het tweede thema klinkt als eerste in de klarinetten.
Geen tussentijds applausje, lijkt Mendelssohn te zeggen, blijven luisteren zullen jullie
Behalve de snelle entree van de solist had Mendelssohn nog wat aardigheidjes in petto. Zo plaatste hij de solocadens vroeger in het eerste deel dan destijds gebruikelijk was, en schreef hij die ook volledig uit in plaats van het over te laten aan de solist. Hij zag zijn vioolconcert bovendien als één geheel en laste de drie delen dan ook zonder cesuren aan elkaar. Het eerste deel vloeit zonder onderbreking over in het tweede met een uniek trucje: de eerste fagot zet na het slotakkoord een voet tussen de deur en blijft zijn b aanhouden. Geen tussentijds applausje hier, lijkt Mendelssohn te zeggen, blijven luisteren zullen jullie. De fagot klimt een halve toon naar een c en verleidt de rest van het orkest. Vruchtbare grond voor een eenvoudige, Lied-achtige melodie van de soloviool die erg goed haar plaats vindt tussen het resolute thema van het eerste deel en het speelse derde deel.
Ook het tweede en derde deel worden meestal meteen achter elkaar door gespeeld. Het Lied-thema van deel 2 vervelt tot een aarzelend thema in e klein dat alleen door strijkers wordt begeleid. Het is een introverte variant van het openingsthema die volgens de partituur deel uitmaakt van het derde deel, maar in sommige opnames, bijvoorbeeld met Leonidas Kavakos (met Camerata Salzburg, 2009), wordt opgevat als een coda van het tweede deel, Andante.
Figuur 3: Is het aarzelende thema in e klein het slot van het tweede deel of maakt het deel uit van het derde?
Het elegische motief is een opstap van veertien maten naar het slotdeel, het Allegro molto vivace in E groot. Na een kort fanfaremotief en enkele spannende loopjes start de soloviool met een springerig motiefje. De andere strijkers leggen vooral accenten, het zijn opnieuw de houtblazers die als running mate dienen voor de solist. Opvallend is hoe weinig de orkeststrijkers in dit vioolconcert is toebedeeld; het zijn doorgaans de houtblazers die zorgen voor orkestraal weerwerk en commentaar.
Figuur 4: Opvallend in het derde deel is opnieuw de samenspraak van vioolsolo en houtblazers.
De beroemde vioolvirtuoos Joseph Joachim was twaalf jaar toen hij onder leiding van Mendelssohn het Vioolconcert van Ludwig van Beethoven speelde. Op zijn veertiende verzorgde hij een van de eerste uitvoeringen van het Mendelssohn-concert. En later betrokken Max Bruch en Johannes Brahms hem bij het componeerproces van hún vioolconcerten. Joachim was dus op z’n zachtst gezegd goed geplaatst om te besluiten: ‘De Duitsers hebben vier grote vioolconcerten. Het beste, meest compromisloze is dat van Beethoven. Dat van Brahms wedijvert ermee als het op ernst aankomt. Het rijkste, meest verleidelijke, is dat van Bruch. Maar het meest verinnerlijkte, het juweel van het hart, dat is het concert van Mendelssohn.’