'Een orkest is een beetje als kaas'
door Floris Kortie 01 jun. 2016 01 juni 2016
In de laatste AAA-editie van seizoen 15/16, onder de noemer ‘pop-art’, gaat het Koninklijk Concertgebouworkest de samenwerking aan met componist en popmuzikant Ryan Lott en zijn driemansformatie Son Lux. ‘We leven in een fascinerende tijd, waarin de grenzen tussen popartiesten, producers, makers van elektronische muziek en klassieke musici aan het vervagen zijn.’
Ryan Lott is nét de hond aan het uitlaten wanneer ik hem spreek. Dat is geen toevallig treffen op straat, maar een strak gepland Skype-gesprek tussen New York en Amsterdam. Timemanagement is dezer dagen bepaald geen overbodige luxe voor de producer, componist en geestelijk vader van driemansformatie Son Lux.
Te midden van drukke tours, last minute filmprojecten en de voorbereidingen voor zijn samenwerking met het Koninklijk Concertgebouworkest is hond Leroy ziek geworden. ‘Normaal gesproken kan een hond zijn plas twaalf uur ophouden, maar nu moet hij elke twee à drie uur uitgelaten worden. Daarom probeer ik interviews en telefonische afspraken tijdens die wandelingen te plannen, zodat ik zo veel mogelijk tijd overhoud om in mijn studio muziek te maken. Die tijd is heilig.’
Zijn voornaamste instrument is dan ook die studio. Na een compositiestudie aan Indiana University begon Lott op zijn zolderkamer muziek te produceren; aanvankelijk vooral veel opdrachten voor reclamebureaus.
Het leverde hem de nodige vlieguren op: ‘Ik heb onwaarschijnlijk veel geleerd in die periode, met name op technisch vlak. Die ervaring komt ook nu nog geweldig van pas. Kijk, vijf jaar lang moest ik elke dag twee tot zes reclames afleveren. Zo’n heksenketel vereist een discipline die je zelf moeilijk op kunt brengen. Je hebt daarvoor iemand nodig die met een cheque staat te zwaaien en zegt: die muziek moet nú af.’
Concertgebouwgalm
De eerste twee platen onder zijn alias Son Lux dateren ook uit die tijd. Touren was indertijd geen optie – zijn fulltimebaan als reclamecomponist hield hem in New York. Inmiddels is het eenmansproject uitgegroeid tot een driekoppige band en na Lanterns (2013) en Bones (2014) volgden wél tournees, en toen meteen wereldwijd.
Ryan Lott is nét de hond aan het uitlaten wanneer ik hem spreek. Dat is geen toevallig treffen op straat, maar een strak gepland Skype-gesprek tussen New York en Amsterdam. Timemanagement is dezer dagen bepaald geen overbodige luxe voor de producer, componist en geestelijk vader van driemansformatie Son Lux.
Te midden van drukke tours, last minute filmprojecten en de voorbereidingen voor zijn samenwerking met het Koninklijk Concertgebouworkest is hond Leroy ziek geworden. ‘Normaal gesproken kan een hond zijn plas twaalf uur ophouden, maar nu moet hij elke twee à drie uur uitgelaten worden. Daarom probeer ik interviews en telefonische afspraken tijdens die wandelingen te plannen, zodat ik zo veel mogelijk tijd overhoud om in mijn studio muziek te maken. Die tijd is heilig.’
Zijn voornaamste instrument is dan ook die studio. Na een compositiestudie aan Indiana University begon Lott op zijn zolderkamer muziek te produceren; aanvankelijk vooral veel opdrachten voor reclamebureaus.
Het leverde hem de nodige vlieguren op: ‘Ik heb onwaarschijnlijk veel geleerd in die periode, met name op technisch vlak. Die ervaring komt ook nu nog geweldig van pas. Kijk, vijf jaar lang moest ik elke dag twee tot zes reclames afleveren. Zo’n heksenketel vereist een discipline die je zelf moeilijk op kunt brengen. Je hebt daarvoor iemand nodig die met een cheque staat te zwaaien en zegt: die muziek moet nú af.’
Concertgebouwgalm
De eerste twee platen onder zijn alias Son Lux dateren ook uit die tijd. Touren was indertijd geen optie – zijn fulltimebaan als reclamecomponist hield hem in New York. Inmiddels is het eenmansproject uitgegroeid tot een driekoppige band en na Lanterns (2013) en Bones (2014) volgden wél tournees, en toen meteen wereldwijd.
Eerder speelde de groep nog in de knusse Amsterdamse club Bitterzoet, deze maand twee avonden in de Grote Zaal van Het Concertgebouw. ‘Dat is best een sprong, ja,’ erkent Lott, ‘maar we zijn als band wel een slow burner. We scoren met onze muziek geen instantpophits.'
'Onze muziek is anders, daarom heeft het jaren geduurd voor we een fanbase opgebouwd hadden. Muzikaal willen we iets nieuws creëren – we volgen geen sjabloon. Dat betekent dat je lange tijd alleen maar in kleine zalen speelt en moet afwachten totdat vooruitstrevende instituten als het Holland Festival en het Concertgebouworkest bij je aankloppen.’
Op de vraag of hij deze twee partijen al kende toen hij benaderd werd, begint hij hartelijk te lachen. ‘Natuurlijk! Een van de grootste multidisciplinaire kunstfestivals ter wereld en een van de beste orkesten ter wereld – en...’ weer die lach, ‘een van de mooiste en beroemdste zalen ter wereld!
'Wanneer ik met dit project bezig ben, maak ik af en toe even een digitale sample met de galm van de Grote Zaal. Gewoon, omdat het kan'
'Ik heb zelfs software waarmee ik de akoestiek van Het Concertgebouw kan nabootsen. Geloof me, in de wereld van de postproductie kent iederéén die zaal, vanwege diezelfde software. Wanneer ik met dit project bezig ben, maak ik af en toe even een digitale sample met de galm van de Grote Zaal. Gewoon, omdat het kan.’
Hij voelt zich dan ook extreem bevoorrecht om met het orkest te mogen werken, benadrukt hij meerdere malen. ‘We leven in een fascinerende tijd, waarin de grenzen tussen popartiesten, producers, makers van elektronische muziek en klassieke musici aan het vervagen zijn. Er is steeds meer overlap.'
'En ik heb het geluk dat ik juist door mijn werk buiten de klassieke muziek kansen krijg binnen die wereld, kansen die ik anders nooit zou hebben gehad. Anders gezegd: als ik na mijn bachelor aan het conservatorium in de klassieke hoek zou zijn doorgegaan, en me niet had beziggehouden met hiphop, rock, jazz, pop en experimentele muziek, dan zou ik nu geen opdrachtcompositie aan het schrijven zijn voor het Concertgebouworkest. Dat zegt veel over onze tijd, maar óók over het festival en het orkest.’
Eerder speelde de groep nog in de knusse Amsterdamse club Bitterzoet, deze maand twee avonden in de Grote Zaal van Het Concertgebouw. ‘Dat is best een sprong, ja,’ erkent Lott, ‘maar we zijn als band wel een slow burner. We scoren met onze muziek geen instantpophits.'
'Onze muziek is anders, daarom heeft het jaren geduurd voor we een fanbase opgebouwd hadden. Muzikaal willen we iets nieuws creëren – we volgen geen sjabloon. Dat betekent dat je lange tijd alleen maar in kleine zalen speelt en moet afwachten totdat vooruitstrevende instituten als het Holland Festival en het Concertgebouworkest bij je aankloppen.’
Op de vraag of hij deze twee partijen al kende toen hij benaderd werd, begint hij hartelijk te lachen. ‘Natuurlijk! Een van de grootste multidisciplinaire kunstfestivals ter wereld en een van de beste orkesten ter wereld – en...’ weer die lach, ‘een van de mooiste en beroemdste zalen ter wereld!
'Wanneer ik met dit project bezig ben, maak ik af en toe even een digitale sample met de galm van de Grote Zaal. Gewoon, omdat het kan'
'Ik heb zelfs software waarmee ik de akoestiek van Het Concertgebouw kan nabootsen. Geloof me, in de wereld van de postproductie kent iederéén die zaal, vanwege diezelfde software. Wanneer ik met dit project bezig ben, maak ik af en toe even een digitale sample met de galm van de Grote Zaal. Gewoon, omdat het kan.’
Hij voelt zich dan ook extreem bevoorrecht om met het orkest te mogen werken, benadrukt hij meerdere malen. ‘We leven in een fascinerende tijd, waarin de grenzen tussen popartiesten, producers, makers van elektronische muziek en klassieke musici aan het vervagen zijn. Er is steeds meer overlap.'
'En ik heb het geluk dat ik juist door mijn werk buiten de klassieke muziek kansen krijg binnen die wereld, kansen die ik anders nooit zou hebben gehad. Anders gezegd: als ik na mijn bachelor aan het conservatorium in de klassieke hoek zou zijn doorgegaan, en me niet had beziggehouden met hiphop, rock, jazz, pop en experimentele muziek, dan zou ik nu geen opdrachtcompositie aan het schrijven zijn voor het Concertgebouworkest. Dat zegt veel over onze tijd, maar óók over het festival en het orkest.’