Dirigent Ton Koopman: ‘Ik pretendeer niet Bach uit te voeren zoals Bach zelf’
door Erwin Roebroeks 19 sep. 2024 19 september 2024
Op 2 oktober wordt Ton Koopman 80. De dirigent viert zijn verjaardag met een tournee met Händels oratorium Esther. ‘Händel is zo’n open muziek, music for the millions in de beste zin van het woord.’
Wanneer we Ton Koopman in mei telefonisch spreken, hij is dan in zijn appartement in Verona, is zojuist zijn contract als president van het Bach-Archiv Leipzig verlengd. In die functie heeft hij toegang tot het gedeelte van het archief dat achter slot en grendel zit. ‘Heel bijzonder’, vindt hij dat, terwijl zo’n archief zijn natuurlijke habitat is. Want naast de enorme collectie opnames die Koopman maakte, vormt zijn indrukwekkende en rijkelijk geannoteerde bibliotheek de fysieke getuigenis van een leven lang muziek. Onder de duizenden drukken en handschriften bevinden zich vele unieke exemplaren, waaronder een pas herontdekte cantate van Händel. In 2020 verwierf het Gentse Orpheus Instituut de bibliotheek, waar zij onder de naam Collectie Ton Koopman wetenschappelijk onderzocht en voor het publiek ontsloten wordt.
Hoe is het om uw bibliotheek niet meer om u heen te hebben?
‘Natuurlijk ben ik niet gestopt met verzamelen. Ik heb alweer zo’n 800 oude boeken gekocht. De bibliotheek van de stukken die ik nodig heb, is gebleven, die gaat pas na mijn dood naar het Orpheus Instituut. Ik ben blij dat de collectie in Gent is, er werken vijf mensen aan de boeken, er is veel zorg voor en ze zijn er trots op.’
Wanneer we Ton Koopman in mei telefonisch spreken, hij is dan in zijn appartement in Verona, is zojuist zijn contract als president van het Bach-Archiv Leipzig verlengd. In die functie heeft hij toegang tot het gedeelte van het archief dat achter slot en grendel zit. ‘Heel bijzonder’, vindt hij dat, terwijl zo’n archief zijn natuurlijke habitat is. Want naast de enorme collectie opnames die Koopman maakte, vormt zijn indrukwekkende en rijkelijk geannoteerde bibliotheek de fysieke getuigenis van een leven lang muziek. Onder de duizenden drukken en handschriften bevinden zich vele unieke exemplaren, waaronder een pas herontdekte cantate van Händel. In 2020 verwierf het Gentse Orpheus Instituut de bibliotheek, waar zij onder de naam Collectie Ton Koopman wetenschappelijk onderzocht en voor het publiek ontsloten wordt.
Hoe is het om uw bibliotheek niet meer om u heen te hebben?
‘Natuurlijk ben ik niet gestopt met verzamelen. Ik heb alweer zo’n 800 oude boeken gekocht. De bibliotheek van de stukken die ik nodig heb, is gebleven, die gaat pas na mijn dood naar het Orpheus Instituut. Ik ben blij dat de collectie in Gent is, er werken vijf mensen aan de boeken, er is veel zorg voor en ze zijn er trots op.’
Uitgerekend voor uw jubileum kiest u niet iets van Bach, maar Händels Esther.
‘Uit het koor kwam het idee om juist voor mijn tachtigste verjaardag iets anders te doen. Dat werden drie oratoria van Händel; het eerste als verjaardagcadeau in oktober, de maand waarin ik tachtig word, het tweede in mei en het derde in oktober volgend jaar.
Mensen hebben altijd gedacht dat ik niet van Händel hou omdat mijn leraar Gustav Leonhardt niet van Händel hield. Maar ik hou heel erg van Händel. Ik heb een aantal opnames van zijn muziek gemaakt, waarvan ik de orgelstukken – met veel vrijheid en improvisatie – een van de mooiste opnames van mijn leven vind. Natuurlijk heb ik meer van Bach opgenomen, want Bach is mijn eerste componist. De muziek van Bach is zo ongelofelijk, daar kan geen Händel tegenop. Onbegrijpelijk dat één mens dat allemaal maken kan. Maar Händel is zo’n open muziek, music for the millions in de beste zin van het woord.’
‘Als je werkt met vrienden, hoef je veel dingen niet meer uit te leggen’
U heeft een lange carrière met uw eigen orkest en koor, tegelijkertijd dirigeert u de beste orkesten ter wereld. Wat is het verschil tussen het dirigeren van het Amsterdam Baroque Orchestra & Choir en bijvoorbeeld de Berliner Philharmoniker?
‘Ieder orkest klinkt anders. Als je werkt met vrienden, hoef je veel dingen niet meer uit te leggen. Maar ik werk graag met de Berliner, dat ga ik volgend jaar weer doen. Met het Concertgebouworkest heb ik geweldige ervaringen. De New York Philharmonic dirigeer ik in december. Als je met heel goede musici speelt, kun je hen dingen vragen en ze doen het gewoon. Het is een voorrecht om met dat soort orkesten te mogen spelen. Als het orkest je mag en je niet te veel kletst maar werkt, en ze zien dat je iets in je kop hebt, dan is er een goed contact met welk orkest dan ook. Dan komt er een resultaat uit waarmee ik blij ben. En als het Bach is, hoop je maar dat Bach met dat resultaat tevreden zou zijn.’
In de historische uitvoeringspraktijk hebben we allerlei fases gehad, maar in geen van die fases hadden we de oren van de achttiende eeuw. Als u terugkijkt, wat doet de barokmuziek dan het meeste recht: een historische bronnenbenadering, of het integreren van elementen uit de moderne muziekpraktijk?
‘Ik probeer de bronnen te kennen. De bronnen moeten in je kop zitten, en daarna ga je muziek maken. Ik pretendeer niet Bach uit te voeren zoals Bach zelf; als iemand beweert dat wel te doen, is dat een gotspe. Als Bach Rameau had uitgevoerd en Rameau Bach, zou je dat authentiek kunnen noemen, omdat het uit dezelfde tijd is. Maar het zijn twee verschillende culturen. Je kunt hooguit proberen Bach uit te voeren als een goede tijdgenoot. Maar je weet het nooit zeker. Ik hoop dat Bach mij als zijn leerling zou hebben geaccepteerd en dat ik dan tussen leerlingen stond die muzikanten waren, en niet dicht bij [theoreticus, red.] Kirnberger bijvoorbeeld.’
U heeft zich zolang op zoveel vlakken met de muziek van Bach beziggehouden. Bent u dichter bij Bach gekomen?
‘Ja. Naarmate je je dieper in de persoon verdiept en met de muziek bezig bent, elke keer als je aan stukken werkt, ook als je de stukken al goed kent, leer je Bach beter kennen. Telkens als ik Die Kunst der Fuge met Tini [Mathot; klaveciniste en Koopmans echtgenote, red.] uitvoer, ontdek ik wat nieuws. En als je nog niet dichtbij genoeg bent; wie weet over tien jaar. Je doet je best, je probeert je te oriënteren, en je doet alles uit liefde voor de muziek van Bach, voor mij het grootste muzikale wereldwonder dat ooit heeft bestaan.’
Uitgerekend voor uw jubileum kiest u niet iets van Bach, maar Händels Esther.
‘Uit het koor kwam het idee om juist voor mijn tachtigste verjaardag iets anders te doen. Dat werden drie oratoria van Händel; het eerste als verjaardagcadeau in oktober, de maand waarin ik tachtig word, het tweede in mei en het derde in oktober volgend jaar.
Mensen hebben altijd gedacht dat ik niet van Händel hou omdat mijn leraar Gustav Leonhardt niet van Händel hield. Maar ik hou heel erg van Händel. Ik heb een aantal opnames van zijn muziek gemaakt, waarvan ik de orgelstukken – met veel vrijheid en improvisatie – een van de mooiste opnames van mijn leven vind. Natuurlijk heb ik meer van Bach opgenomen, want Bach is mijn eerste componist. De muziek van Bach is zo ongelofelijk, daar kan geen Händel tegenop. Onbegrijpelijk dat één mens dat allemaal maken kan. Maar Händel is zo’n open muziek, music for the millions in de beste zin van het woord.’
‘Als je werkt met vrienden, hoef je veel dingen niet meer uit te leggen’
U heeft een lange carrière met uw eigen orkest en koor, tegelijkertijd dirigeert u de beste orkesten ter wereld. Wat is het verschil tussen het dirigeren van het Amsterdam Baroque Orchestra & Choir en bijvoorbeeld de Berliner Philharmoniker?
‘Ieder orkest klinkt anders. Als je werkt met vrienden, hoef je veel dingen niet meer uit te leggen. Maar ik werk graag met de Berliner, dat ga ik volgend jaar weer doen. Met het Concertgebouworkest heb ik geweldige ervaringen. De New York Philharmonic dirigeer ik in december. Als je met heel goede musici speelt, kun je hen dingen vragen en ze doen het gewoon. Het is een voorrecht om met dat soort orkesten te mogen spelen. Als het orkest je mag en je niet te veel kletst maar werkt, en ze zien dat je iets in je kop hebt, dan is er een goed contact met welk orkest dan ook. Dan komt er een resultaat uit waarmee ik blij ben. En als het Bach is, hoop je maar dat Bach met dat resultaat tevreden zou zijn.’
In de historische uitvoeringspraktijk hebben we allerlei fases gehad, maar in geen van die fases hadden we de oren van de achttiende eeuw. Als u terugkijkt, wat doet de barokmuziek dan het meeste recht: een historische bronnenbenadering, of het integreren van elementen uit de moderne muziekpraktijk?
‘Ik probeer de bronnen te kennen. De bronnen moeten in je kop zitten, en daarna ga je muziek maken. Ik pretendeer niet Bach uit te voeren zoals Bach zelf; als iemand beweert dat wel te doen, is dat een gotspe. Als Bach Rameau had uitgevoerd en Rameau Bach, zou je dat authentiek kunnen noemen, omdat het uit dezelfde tijd is. Maar het zijn twee verschillende culturen. Je kunt hooguit proberen Bach uit te voeren als een goede tijdgenoot. Maar je weet het nooit zeker. Ik hoop dat Bach mij als zijn leerling zou hebben geaccepteerd en dat ik dan tussen leerlingen stond die muzikanten waren, en niet dicht bij [theoreticus, red.] Kirnberger bijvoorbeeld.’
U heeft zich zolang op zoveel vlakken met de muziek van Bach beziggehouden. Bent u dichter bij Bach gekomen?
‘Ja. Naarmate je je dieper in de persoon verdiept en met de muziek bezig bent, elke keer als je aan stukken werkt, ook als je de stukken al goed kent, leer je Bach beter kennen. Telkens als ik Die Kunst der Fuge met Tini [Mathot; klaveciniste en Koopmans echtgenote, red.] uitvoer, ontdek ik wat nieuws. En als je nog niet dichtbij genoeg bent; wie weet over tien jaar. Je doet je best, je probeert je te oriënteren, en je doet alles uit liefde voor de muziek van Bach, voor mij het grootste muzikale wereldwonder dat ooit heeft bestaan.’