Het Concertgebouworkest begon als opera-orkest
door Johan Giskes 17 mei 2025 17 mei 2025
Een nauwelijks belichte bladzijde in de Concertgebouwhistorie betreft de allereerste activiteiten van het orkest. Nog voor zijn eerste filharmonische concert op 3 november 1888 – als Orkest van het Concertgebouw – had het al aan vijf opera-uitvoeringen meegewerkt.
Het Concertgebouw opende zijn deuren op 11 april 1888. De orkestleden kwamen op 1 oktober in dienst, en op 2 oktober speelden ze Les huguenots van Giacomo Meyerbeer in de toenmalige Stadsschouwburg aan het Leidseplein. Dat gebeurde onder auspiciën van het Théâtre Royal Français de la Haye, dat vaak de Fransche Opera werd genoemd. In plaats van eerste dirigent Willem Kes, leidde diens nauwelijks bekend gebleven Franse collega J. Cyprien Granier het orkest. De oktobermaand moet intensief werken zijn geweest: in de eerste plaats vanwege de opbouw van symfonisch repertoire onder leiding van Kes, ten tweede vanwege het feit dat op 9 oktober alweer La traviata van Giuseppe Verdi volgde, op 16 oktober Hamlet van Ambroise Thomas, op 23 oktober Meyerbeers L’Africaine en op 30 oktober Verdi’s Il trovatore (als Le trouvère). Telkens met Granier als dirigent. Elk keer leverde dit Het Concertgebouw een bedrag van tweehonderd gulden op, zo blijkt uit de Orchest Rekening. Ter vergelijking: bijna een derde van de orkestleden van het eerste seizoen verdiende per maand zeventig gulden of minder.
Waardering
Het lijkt er dus op dat het weinig heeft gescheeld of het Concertgebouworkest was een combinatie geworden van een symfonisch en een operaorkest. Zoals dit nog steeds het geval is met het Museums- und Opernorchester van Frankfurt am Main, het Gewandhausorchester te Leipzig, of het orkest van de Weense Staatsopera, met de Wiener Philharmoniker als symfonische concerten gevend deel.
Op 12 oktober 1888 merkte het Algemeen Handelsblad op dat het orkest afzonderlijke vermelding verdiende. ‘In de samenstelling is eenige verandering gekomen; de musici met de instrumentale begeleiding belast, behooren tot het orkest van het Concertgebouw, en het is ons aangenaam te kunnen verklaren, dat de fijne en beschaafde wijze waarop zij hun taak vervulden, zeer de aandacht trok, zoodat o.a. na de inleiding en na het voorspel der 4e acte luide toejuichingen weêrklonken. Het is een waar genot bij eene opera-voorstelling een goed orkest te hooren, vooral wanneer de leiding aan zoo bekwame handen is toevertrouwd als aan G r a n i e r.’
Brand!
Na de start van de eigen concerten werden de operawerkzaamheden voortgezet. Op 16 november 1888 berichtte het Algemeen Handelsblad naar aanleiding van Mignon van Thomas dat de begeleiding door het orkest zeer te roemen viel. ‘De verschillende soli werden keurig uitgevoerd en zoowel de ouverture, de Gavotte voor het 2e bedrijf als andere schoone gedeelten genooten veel bijval.’
Opera na opera volgde, waarbij sommige werden herhaald. Een bijzonderheid vormden muzikale toevoegingen bij sommige uitvoeringen. Zo klonken op 4 maart 1890 bij ‘Le barbier de Séville’ van Gioacchino Rossini de ‘Valse de l’ombre’ uit Meyerbeers opera Dinorah en ‘Valse parla’ van Luigi Arditi. Tegelijk lijkt dit voorbeeld ook aan te tonen dat er soms kon worden gezongen in een andere taal dan de oorspronkelijke. De succesvolle Zweedse sopraan Sigrid Arnoldson (1861-1943) vertolkte Rosina en was de soliste in de toegevoegde stukken. De prijzen van de toegangskaartjes waren ernaar: ze liepen op van zestig cent voor de galerij tot en met zeven gulden voor de loges. Deze uitvoering en die van 15 april vonden plaats in de Parkschouwburg, Plantage Parklaan/Plantage Doklaan, omdat in de nacht van 19 op 20 februari 1890 de Stadsschouwburg was getroffen door een grote brand, die veel bekijks trok en waaraan de brandweer niets had kunnen doen.
Gevolgen
Bij die brand ging volgens S.A.M. Bottenheim in zijn Geschiedenis van het Concertgebouw [1940-50, red.] 12.000 tot 13.000 gulden aan huren van het orkest verloren. Het deed de toch al weinig rooskleurige financiële positie van de N.V. nog verder verslechteren, wat een reeks majeure financiële maatregelen tot gevolg had. Alleen na de voltooiing van de nieuwe Stadsschouwburg aan het Leidseplein kwamen er in 1894 nog enkele opera-uitvoeringen met het Concertgebouworkest onder auspiciën van het Théâtre Royal Français, waaronder op 16 november 1894 Wagners Lohengrin. Het werd een enorme mislukking. Maar als een van de lichtpunten noemde het Algemeen Handelsblad ‘het degelijk streven van het orkest om zijn taak naar behooren te vervullen; waarlijk, als men bedenkt dat het nagenoeg onvoorbereid zich doet hooren, verdient het orkest (van het Concertgebouw) lof voor de artistieke en discrete wijze, waarop het zich van zijn plicht kwijt.’ Voor de medewerking aan de opera’s werd dus amper gerepeteerd. Na het fiasco volgden nog maar twee uitvoeringen...
Het wegvallen van de huur van het orkest door het Haagse operagezelschap maakte geen eind aan alle opera-bezigheden. De activiteiten met de Wagner-Vereeniging, enkele keren per jaar, groeiden vanaf mei 1889 uit tot een decennialange reeks vol artistieke hoogtepunten. Niet alleen door het optreden van het Concertgebouworkest onder leiding van Henri Viotta en later met vaak grote internationaal bekende dirigenten, maar ook door vocalisten, regisseurs en bijzondere decors. Nog altijd schrijft het Concertgebouworkest artistiek geschiedenis met zijn medewerking aan opera-uitvoeringen aan het einde van ieder seizoen, tegenwoordig in samenwerking met De Nationale Opera.
Het Concertgebouw opende zijn deuren op 11 april 1888. De orkestleden kwamen op 1 oktober in dienst, en op 2 oktober speelden ze Les huguenots van Giacomo Meyerbeer in de toenmalige Stadsschouwburg aan het Leidseplein. Dat gebeurde onder auspiciën van het Théâtre Royal Français de la Haye, dat vaak de Fransche Opera werd genoemd. In plaats van eerste dirigent Willem Kes, leidde diens nauwelijks bekend gebleven Franse collega J. Cyprien Granier het orkest. De oktobermaand moet intensief werken zijn geweest: in de eerste plaats vanwege de opbouw van symfonisch repertoire onder leiding van Kes, ten tweede vanwege het feit dat op 9 oktober alweer La traviata van Giuseppe Verdi volgde, op 16 oktober Hamlet van Ambroise Thomas, op 23 oktober Meyerbeers L’Africaine en op 30 oktober Verdi’s Il trovatore (als Le trouvère). Telkens met Granier als dirigent. Elk keer leverde dit Het Concertgebouw een bedrag van tweehonderd gulden op, zo blijkt uit de Orchest Rekening. Ter vergelijking: bijna een derde van de orkestleden van het eerste seizoen verdiende per maand zeventig gulden of minder.
Waardering
Het lijkt er dus op dat het weinig heeft gescheeld of het Concertgebouworkest was een combinatie geworden van een symfonisch en een operaorkest. Zoals dit nog steeds het geval is met het Museums- und Opernorchester van Frankfurt am Main, het Gewandhausorchester te Leipzig, of het orkest van de Weense Staatsopera, met de Wiener Philharmoniker als symfonische concerten gevend deel.
Op 12 oktober 1888 merkte het Algemeen Handelsblad op dat het orkest afzonderlijke vermelding verdiende. ‘In de samenstelling is eenige verandering gekomen; de musici met de instrumentale begeleiding belast, behooren tot het orkest van het Concertgebouw, en het is ons aangenaam te kunnen verklaren, dat de fijne en beschaafde wijze waarop zij hun taak vervulden, zeer de aandacht trok, zoodat o.a. na de inleiding en na het voorspel der 4e acte luide toejuichingen weêrklonken. Het is een waar genot bij eene opera-voorstelling een goed orkest te hooren, vooral wanneer de leiding aan zoo bekwame handen is toevertrouwd als aan G r a n i e r.’
Brand!
Na de start van de eigen concerten werden de operawerkzaamheden voortgezet. Op 16 november 1888 berichtte het Algemeen Handelsblad naar aanleiding van Mignon van Thomas dat de begeleiding door het orkest zeer te roemen viel. ‘De verschillende soli werden keurig uitgevoerd en zoowel de ouverture, de Gavotte voor het 2e bedrijf als andere schoone gedeelten genooten veel bijval.’
Opera na opera volgde, waarbij sommige werden herhaald. Een bijzonderheid vormden muzikale toevoegingen bij sommige uitvoeringen. Zo klonken op 4 maart 1890 bij ‘Le barbier de Séville’ van Gioacchino Rossini de ‘Valse de l’ombre’ uit Meyerbeers opera Dinorah en ‘Valse parla’ van Luigi Arditi. Tegelijk lijkt dit voorbeeld ook aan te tonen dat er soms kon worden gezongen in een andere taal dan de oorspronkelijke. De succesvolle Zweedse sopraan Sigrid Arnoldson (1861-1943) vertolkte Rosina en was de soliste in de toegevoegde stukken. De prijzen van de toegangskaartjes waren ernaar: ze liepen op van zestig cent voor de galerij tot en met zeven gulden voor de loges. Deze uitvoering en die van 15 april vonden plaats in de Parkschouwburg, Plantage Parklaan/Plantage Doklaan, omdat in de nacht van 19 op 20 februari 1890 de Stadsschouwburg was getroffen door een grote brand, die veel bekijks trok en waaraan de brandweer niets had kunnen doen.
Gevolgen
Bij die brand ging volgens S.A.M. Bottenheim in zijn Geschiedenis van het Concertgebouw [1940-50, red.] 12.000 tot 13.000 gulden aan huren van het orkest verloren. Het deed de toch al weinig rooskleurige financiële positie van de N.V. nog verder verslechteren, wat een reeks majeure financiële maatregelen tot gevolg had. Alleen na de voltooiing van de nieuwe Stadsschouwburg aan het Leidseplein kwamen er in 1894 nog enkele opera-uitvoeringen met het Concertgebouworkest onder auspiciën van het Théâtre Royal Français, waaronder op 16 november 1894 Wagners Lohengrin. Het werd een enorme mislukking. Maar als een van de lichtpunten noemde het Algemeen Handelsblad ‘het degelijk streven van het orkest om zijn taak naar behooren te vervullen; waarlijk, als men bedenkt dat het nagenoeg onvoorbereid zich doet hooren, verdient het orkest (van het Concertgebouw) lof voor de artistieke en discrete wijze, waarop het zich van zijn plicht kwijt.’ Voor de medewerking aan de opera’s werd dus amper gerepeteerd. Na het fiasco volgden nog maar twee uitvoeringen...
Het wegvallen van de huur van het orkest door het Haagse operagezelschap maakte geen eind aan alle opera-bezigheden. De activiteiten met de Wagner-Vereeniging, enkele keren per jaar, groeiden vanaf mei 1889 uit tot een decennialange reeks vol artistieke hoogtepunten. Niet alleen door het optreden van het Concertgebouworkest onder leiding van Henri Viotta en later met vaak grote internationaal bekende dirigenten, maar ook door vocalisten, regisseurs en bijzondere decors. Nog altijd schrijft het Concertgebouworkest artistiek geschiedenis met zijn medewerking aan opera-uitvoeringen aan het einde van ieder seizoen, tegenwoordig in samenwerking met De Nationale Opera.