Matthias Pintcher over zijn debuut als dirigent én componist
door Joke Dame 01 feb. 2018 01 februari 2018
Niet eerder stond dirigent Matthias Pintscher voor het orkest; ook stond niet eerder een compositie van hem op de lessenaars. Deze maand dirigeert hij zijn eigen Mar’eh en muziek van Debussy, Escher en Takemitsu. Een dubbeldebuut om naar uit te kijken.
De werkdrift van de Duitse componist/dirigent Matthias Pintscher is immens; hij werkt heel hard, zegt hij ook zelf. Als docent compositie aan de Juilliard School of Music in New York – zijn tegenwoordige woonplaats – en als artistiek leider van het Parijse Ensemble Intercontemporain waar hij in 2013 in de schoenen stapte van Pierre Boulez. Hij volgde Boulez – ‘hij was als een vader voor me’ – ook op als chef-dirigent van de Lucerne Festival Academy.
En hiermee zijn nog lang niet al Pintschers activiteiten opgesomd. Zo was hij vorig seizoen ook de eerste composer in residence van de Hamburgse Elbphilharmonie. Zijn concertagenda laat zich lezen als de routebeschrijving van een reis om de wereld, zoals een Duitse krant schreef, en daar is niks mee miszegd: de drukbezette dirigent Pintscher tref je aan op alle grote podia en voor alle belangrijke orkesten in de hele wereld. En de componist Pintscher luistert altijd mee.
Liefde voor het detail
Bekijk je zijn foto’s, dan zie je heel verschillende gezichten; soms is hij onherkenbaar. Op de een of andere manier correspondeert dat met zijn uitwaaierende belangstellingen. Matthias Pintscher (1971) interesseert zich voor alle kunsten – naast muziek ook literatuur, beeldende kunst, theater – en voor filosofie. En alles wat zijn aandacht pakt, verbindt hij met zijn composities.
Geboren en getogen in de Duitse chemie- en mijnbouwstad Marl – uurtje rijden van Winterswijk – nam hij al jong de wijk naar de muziekstad Detmold, waar hij compositie studeerde bij Giselher Klebe, Hans Werner Henze en Manfred Trojahn. Pintchers volgende halte was Parijs. Meer dan met de Duitse voelde hij zich vertrouwd met de Franse cultuur: de taal, de literatuur (Rimbaud, Mallarmé), de architectuur, de gastronomie, en bovenal de liefde voor het detail. ‘Je ziet dat bij elke Franse ambachtsman: de liefde en aandacht voor het kleine, om het grote gebaar te kunnen maken. Neem het pointillisme: bekijk een vierkante centimeter en zie die hoeveelheid aan kleuren. Dat fascineert me.’
Poëtische kracht
Als bezeten van klank, zo wordt Pintscher omschreven – ‘ein Klang-Besessener’. Werp een blik op zijn partituren, schrijft nieuwe-muziekexpert Markus Fein, ‘en je ziet hoe nauwkeurig hij zijn klanklandschappen uitrolt.’ De partituur staat vol heel precieze speelaanwijzingen – Fein gebruikt het woord acribisch. Er staat bijvoorbeeld exact genoteerd op welke plek de strijkstok op de snaar gezet moet worden of met welke kleurnuance een toon moet worden omgeven. Een klankobsessieve control freak? Dat ook weer niet, volgens Fein. ‘Want in de handen van de uitvoerders transformeert die accurate notatie in muziek van een grote poëtische kracht.’ En poëzie is allesbehalve eenduidig of exact.
De werkdrift van de Duitse componist/dirigent Matthias Pintscher is immens; hij werkt heel hard, zegt hij ook zelf. Als docent compositie aan de Juilliard School of Music in New York – zijn tegenwoordige woonplaats – en als artistiek leider van het Parijse Ensemble Intercontemporain waar hij in 2013 in de schoenen stapte van Pierre Boulez. Hij volgde Boulez – ‘hij was als een vader voor me’ – ook op als chef-dirigent van de Lucerne Festival Academy.
En hiermee zijn nog lang niet al Pintschers activiteiten opgesomd. Zo was hij vorig seizoen ook de eerste composer in residence van de Hamburgse Elbphilharmonie. Zijn concertagenda laat zich lezen als de routebeschrijving van een reis om de wereld, zoals een Duitse krant schreef, en daar is niks mee miszegd: de drukbezette dirigent Pintscher tref je aan op alle grote podia en voor alle belangrijke orkesten in de hele wereld. En de componist Pintscher luistert altijd mee.
Liefde voor het detail
Bekijk je zijn foto’s, dan zie je heel verschillende gezichten; soms is hij onherkenbaar. Op de een of andere manier correspondeert dat met zijn uitwaaierende belangstellingen. Matthias Pintscher (1971) interesseert zich voor alle kunsten – naast muziek ook literatuur, beeldende kunst, theater – en voor filosofie. En alles wat zijn aandacht pakt, verbindt hij met zijn composities.
Geboren en getogen in de Duitse chemie- en mijnbouwstad Marl – uurtje rijden van Winterswijk – nam hij al jong de wijk naar de muziekstad Detmold, waar hij compositie studeerde bij Giselher Klebe, Hans Werner Henze en Manfred Trojahn. Pintchers volgende halte was Parijs. Meer dan met de Duitse voelde hij zich vertrouwd met de Franse cultuur: de taal, de literatuur (Rimbaud, Mallarmé), de architectuur, de gastronomie, en bovenal de liefde voor het detail. ‘Je ziet dat bij elke Franse ambachtsman: de liefde en aandacht voor het kleine, om het grote gebaar te kunnen maken. Neem het pointillisme: bekijk een vierkante centimeter en zie die hoeveelheid aan kleuren. Dat fascineert me.’
Poëtische kracht
Als bezeten van klank, zo wordt Pintscher omschreven – ‘ein Klang-Besessener’. Werp een blik op zijn partituren, schrijft nieuwe-muziekexpert Markus Fein, ‘en je ziet hoe nauwkeurig hij zijn klanklandschappen uitrolt.’ De partituur staat vol heel precieze speelaanwijzingen – Fein gebruikt het woord acribisch. Er staat bijvoorbeeld exact genoteerd op welke plek de strijkstok op de snaar gezet moet worden of met welke kleurnuance een toon moet worden omgeven. Een klankobsessieve control freak? Dat ook weer niet, volgens Fein. ‘Want in de handen van de uitvoerders transformeert die accurate notatie in muziek van een grote poëtische kracht.’ En poëzie is allesbehalve eenduidig of exact.
Met Pintschers composities betreed je een onrealistische klankwereld die met grote voorzichtigheid wordt opgetrokken. Open en kwetsbaar, en volslagen autonoom. De componist legt daarbij een grote verantwoordelijkheid bij de musici. ‘Mijn werk als componist valt helemaal samen met dat van de uitvoerders. Zij moeten de klanken zo vormgeven dat ze een partituur recht doen, of ze nou Beethoven, Bruckner, Ligeti of Pintscher spelen. Ze zijn de geautoriseerde vertegenwoordigers van de partituur. Ik nodig ze uit om de stijlintentie zo goed mogelijk over te brengen op hun instrumenten, zodat de uitvoering een brug kan slaan naar het publiek.’
Het orkest beademen
Met een obsessie voor klank is ooit alles bij hem begonnen. De jonge Pintscher speelde viool in het jeugdsymfonieorkest van zijn geboorteplaats en ervoer aan den lijve de vreugde om deel uit te maken van zo’n orkestapparaat. ‘Dat fysieke omgeven zijn door klanken, die lichamelijkheid van klank vond ik ongelooflijk fascinerend.’ Hij nam directielessen en mocht toen al gauw – hij was nog geen vijftien – voor het eerst voor zijn eigen orkest staan.
‘Het ging me niet om de maat te slaan, of de baas te spelen; ik wilde via dat klanklichaam kunnen spreken.’ Al snel kreeg hij de behoefte partituren te bestuderen en volledig te doorgronden. Vervolgens kwam het verlangen ook zelf muziek te schrijven. Jong als hij was wilde hij componeren ‘om het orkestlichaam zelf te beademen’.
‘Als de muze mij kust, dan toch alleen omdat ik de muze er dwingend bij roep’
Zijn eerste stukken voor orkest zijn nooit uitgevoerd: ze bleken onspeelbaar. ‘Elke pagina was volgekliederd met duizenden noten. Dat kwam voort uit mijn behoefte het orkest stevig bij de lurven te grijpen, óók als componist. Mijn fascinatie voor het orkest is nooit verminderd. Klank, en hoe die zich steeds weer anders laat vormgeven en zich moet aanpassen, drijft mijn hele wezen als musicus aan.’
Bureau in New York
Inmiddels woont Matthias Pintscher in de Verenigde Staten, van waaruit hij de continenten bereist. Je vraagt je af wanneer het ervan komt, componeren, met zo’n overvolle agenda. Onderweg? En is er bij Pintscher nog sprake van wachten op de goddelijke vonk, op inspiratie?
‘Inspiratie?’ reageert Pintscher, ‘Als de muze mij kust, dan toch alleen omdat ik de muze er dwingend bij roep en dat gebeurt gewoon aan m’n bureau in New York en nooit onderweg. Ik ben een verzamelaar. Het werken met al die orkesten, dat levert mij inspiratie. Wat er klankgewijs gebeurt tijdens de repetities en wat er zich allemaal aan mogelijkheden voordoet, dat componeert in mij. En bereidt me voor op de volgende compositie. Een pizzicato zoals dat ergens in de basgroep gespeeld wordt, vormt bijvoorbeeld een bouwsteen voor mijn eigen composities.’
‘Pierre Boulez was als een vader voor me’
Hij werkt zo’n beetje zoals Gustav Mahler werkte, zegt Pintscher. ‘Elke zomer probeer ik een aantal weken vrij te houden – vaak niet meer dan drie, voor en na de grote festivals – om me helemaal te kunnen ingraven in mijn eigen muziek, mijn eigen klanken.’
Vanaf Mar’eh uit 2011 heeft hij steeds gezocht naar eenvoud in een uitgedunde partituur. ‘Ik draag ook een groot verlangen in me een frase helemaal uit te laten zingen: van het ene punt naar het andere te gaan en een kleur zich organisch te laten ontwikkelen. En heel interessant: als je je muziek meer tijd wil geven, dan heb je ook meer tijd nodig om haar te laten ontstaan. Ik heb de behoefte om diep adem te kunnen halen en de muziek de ruimte te geven die ze nodig heeft. Dat heb ik geleerd van het dirigeren.’
Met Pintschers composities betreed je een onrealistische klankwereld die met grote voorzichtigheid wordt opgetrokken. Open en kwetsbaar, en volslagen autonoom. De componist legt daarbij een grote verantwoordelijkheid bij de musici. ‘Mijn werk als componist valt helemaal samen met dat van de uitvoerders. Zij moeten de klanken zo vormgeven dat ze een partituur recht doen, of ze nou Beethoven, Bruckner, Ligeti of Pintscher spelen. Ze zijn de geautoriseerde vertegenwoordigers van de partituur. Ik nodig ze uit om de stijlintentie zo goed mogelijk over te brengen op hun instrumenten, zodat de uitvoering een brug kan slaan naar het publiek.’
Het orkest beademen
Met een obsessie voor klank is ooit alles bij hem begonnen. De jonge Pintscher speelde viool in het jeugdsymfonieorkest van zijn geboorteplaats en ervoer aan den lijve de vreugde om deel uit te maken van zo’n orkestapparaat. ‘Dat fysieke omgeven zijn door klanken, die lichamelijkheid van klank vond ik ongelooflijk fascinerend.’ Hij nam directielessen en mocht toen al gauw – hij was nog geen vijftien – voor het eerst voor zijn eigen orkest staan.
‘Het ging me niet om de maat te slaan, of de baas te spelen; ik wilde via dat klanklichaam kunnen spreken.’ Al snel kreeg hij de behoefte partituren te bestuderen en volledig te doorgronden. Vervolgens kwam het verlangen ook zelf muziek te schrijven. Jong als hij was wilde hij componeren ‘om het orkestlichaam zelf te beademen’.
‘Als de muze mij kust, dan toch alleen omdat ik de muze er dwingend bij roep’
Zijn eerste stukken voor orkest zijn nooit uitgevoerd: ze bleken onspeelbaar. ‘Elke pagina was volgekliederd met duizenden noten. Dat kwam voort uit mijn behoefte het orkest stevig bij de lurven te grijpen, óók als componist. Mijn fascinatie voor het orkest is nooit verminderd. Klank, en hoe die zich steeds weer anders laat vormgeven en zich moet aanpassen, drijft mijn hele wezen als musicus aan.’
Bureau in New York
Inmiddels woont Matthias Pintscher in de Verenigde Staten, van waaruit hij de continenten bereist. Je vraagt je af wanneer het ervan komt, componeren, met zo’n overvolle agenda. Onderweg? En is er bij Pintscher nog sprake van wachten op de goddelijke vonk, op inspiratie?
‘Inspiratie?’ reageert Pintscher, ‘Als de muze mij kust, dan toch alleen omdat ik de muze er dwingend bij roep en dat gebeurt gewoon aan m’n bureau in New York en nooit onderweg. Ik ben een verzamelaar. Het werken met al die orkesten, dat levert mij inspiratie. Wat er klankgewijs gebeurt tijdens de repetities en wat er zich allemaal aan mogelijkheden voordoet, dat componeert in mij. En bereidt me voor op de volgende compositie. Een pizzicato zoals dat ergens in de basgroep gespeeld wordt, vormt bijvoorbeeld een bouwsteen voor mijn eigen composities.’
‘Pierre Boulez was als een vader voor me’
Hij werkt zo’n beetje zoals Gustav Mahler werkte, zegt Pintscher. ‘Elke zomer probeer ik een aantal weken vrij te houden – vaak niet meer dan drie, voor en na de grote festivals – om me helemaal te kunnen ingraven in mijn eigen muziek, mijn eigen klanken.’
Vanaf Mar’eh uit 2011 heeft hij steeds gezocht naar eenvoud in een uitgedunde partituur. ‘Ik draag ook een groot verlangen in me een frase helemaal uit te laten zingen: van het ene punt naar het andere te gaan en een kleur zich organisch te laten ontwikkelen. En heel interessant: als je je muziek meer tijd wil geven, dan heb je ook meer tijd nodig om haar te laten ontstaan. Ik heb de behoefte om diep adem te kunnen halen en de muziek de ruimte te geven die ze nodig heeft. Dat heb ik geleerd van het dirigeren.’