Nog geen account of wachtwoord vergeten? Klik hier
orkestlid

Marc Daniel van Biemen: ‘Ik voel mezelf een echte muzikant, geen violist’

door Carine Alders
17 mrt. 2021 17 maart 2021

Marc Daniel van Biemen is naast eerste violist in het Concertgebouworkest ook primarius van het Alma Quartet en aanvoerder van Camerata RCO. ‘Ik ben een gelukkig mens, dat had ik vier jaar geleden nog niet kunnen zeggen.’

  • Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

    Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

  • Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

    Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

‘Kamermuziek spelen is belangrijk voor je ontwikkeling als muzikant. Als strijker in het orkest is het toch vooral aanpassen, je voegen in de klankkleur en de dirigent volgen. In kamermuziek kun je je individualiteit ontwikkelen. Ik voel mezelf een echte muzikant, geen violist. Een violist kun je opleiden, een muzikant kun je niet kweken, dat zit in je. Ik wil in het diepe duiken, diep durven gaan en niet aan de oppervlakte blijven. Ik wil echt praten met de muziek. Als ik mensen niet ontroer met mijn spel heb ik zowel hun als mijn tijd verdaan.

Juist in deze tijden voel je de kracht van kamermuziek, van samenspelen. Na elkaar twee maanden niet gezien te hebben mochten we in mei met ons Alma Quartet [waarin ook collega’s Benjamin Peled, Jeroen Woudstra en Clément Peigné, red.] in een lege Grote Zaal eindelijk weer samen spelen. Dat was ontroerend. Eerder hadden we wel pogingen gedaan online en we hebben het met mondkapjes geprobeerd. Maar dat werkt dus gewoon niet. Je moet elkaars mimiek kunnen zien.’

‘Als ik mensen niet ontroer, heb ik zowel hun als mijn tijd verdaan’

Dwang en aanmoediging

Muziek is Marc Daniel van Biemen met de paplepel ingegoten, en niet altijd vrijwillig. ‘Als jongetje heb ik cello en piano geprobeerd, maar mijn ouders zagen al snel dat ik meer talent voor viool had. Mijn vader [Wybo van Biemen, violist in het Residentie Orkest, red.] besloot daar vol op in te zetten. Op mijn negende ging ik naar het conservatorium en op mijn twaalfde studeerde ik al zes uur per dag. Daar kwam natuurlijk een zekere dwang bij kijken. Welk kind gaat nu uit zichzelf zes uur per dag studeren?

Ik heb een flinke aversie tegen studeren ontwikkeld, maar toch dank ik mijn vader ook gretig, want ik heb geleerd om heel effectief te studeren. Niet lekker genieten van wat wel goed gaat, maar focussen op problemen en die oplossen. Daarmee krijg je op technisch gebied een voorsprong. Tijdens het studeren speel ik alsof ik optreed. Je weet nooit wie er meeluistert.’ Lachend: ‘Ik heb nog nooit een klacht van de buren gehad. Misschien komt dat ook wel door ervaringen uit mijn jeugd. Mijn vader speelde eindeloos en heel nadrukkelijk moeilijke loopjes. Vreselijk vond ik dat.’

‘Op mijn twaalfde kreeg ik les van Jaap van Zweden. Toen Jaap geen tijd meer had, belde hij Herman Krebbers. Die was eigenlijk al met pensioen, maar dankzij Jaap mocht ik bij hem thuis komen voor privéles. Over de kosten hoefden we ons geen zorgen te maken, daar had meneer Krebbers nog wel een potje voor. Hij was een zeer inspirerende leraar, zijn kritiek was altijd positief. Hij hamerde nooit op waar je niet goed in was. Juist door zijn aanmoediging wilde je alleen maar nog beter worden. Ik herinner me nog dat ik Beethovens Vioolconcert in D groot speelde toen ik zestien was. Hij zei dat hij van alle leerlingen die hij ooit had gehad nog nooit zo’n mooie Beethoven had gehoord. Dat werkte voor mij heel motiverend.’

Venster naar de wereld

‘Wanneer ik mijn huiswerk deed moest ik zelf maar uitzoeken. Mijn vader vond school überhaupt niet belangrijk. Ergens heeft hij wel gelijk gekregen. Aan mijn vwo-diploma heb ik eigenlijk helemaal niets. Maar wat ik op het Haags Montessori Lyceum wel heel goed geleerd heb, is om alles naar je hand te zetten, dealtjes te sluiten met docenten. Zo werkt het in de echte wereld ook, je bent steeds aan het onderhandelen. Als diehard klassieke muzikant was ik natuurlijk een ­outsider. Pesterijtjes hoorden erbij, maar ik was ook een uitverkorene. Als je ergens heel goed in bent, helpt dat natuurlijk wel.’

‘Tijdens het studeren speel ik alsof ik optreed. Je weet nooit wie er meeluistert.’

Veel bruikbare kennis heeft hij op school misschien niet opgedaan, wel vriendschappen voor het leven. ‘Mijn beste vrienden heb ik daar leren kennen. We noemen onszelf gekscherend The Golden Four: Victor Mids en Oscar Verpoort maken het tv-programma Mindf*ck en de derde, Dylan Ligtvoet, is de manager van Victor. Voor mij was de middelbare school echt een venster naar een andere wereld, thuis was alles hogere kunst. Ik heb in het programma van Victor wel eens een klein rolletje gespeeld, een cameo als straatmuzikant.’

Podiumvrees

Zijn vader had Marc Daniel graag als beroemd solist gezien. Die droom is om twee redenen niet uitgekomen. ‘Mijn vader overleed in 2007, toen ik 21 was. Maar daarnaast heb ik een acceptabele vorm van faalangst en podiumvrees. Bij het Nationaal Vioolconcours ‘Oscar Back’ [in 2009, red.] had ik zelfs het Vioolconcert van Sibelius niet gestudeerd, het verplichte werk voor de finale. Toen ik onverwacht wel zo ver kwam, brak totale paniek uit. Wat het meest magische moment had moeten zijn werd een verschrikking. Tijdens die uitvoering dacht ik voortdurend: hoe kom ik hier doorheen? Ik realiseerde me dat ik geen solist zou kunnen worden. Ik kan niet met die stress omgaan.’

Dus richtte Marc Daniel zijn vizier op orkesten. ‘Mijn allereerste auditie voor de orkestacademie van de Berliner Philharmoniker was meteen raak. Onderdeel van de opleiding was ook het leren auditeren, dus toen er een vacature in Amsterdam voorbijkwam heb ik me aangemeld. Ik zag niet aankomen dat ik het proefspel zou winnen, een bizar geluksmoment. Voor zulke belangrijke momenten slik ik trouwens nu wel bètablokkers. Een heel lichte dosis, bijna een placebo, maar als ik het niet doe heb ik echt een handicap. Ik zie het als een aandoening waarvoor je medicijnen kunt gebruiken. Het maakt dat ik volledig kan opgaan in de muziek.’

Gelukkig

‘Ik ben een gelukkig mens. Dat had ik vier jaar geleden nog niet kunnen zeggen. Er is toch nog altijd die stem van mijn vader in mijn hoofd die zegt ‘je moet beter, hoger’. Maar de flexibiliteit die ik nu heb met de balans tussen het orkest, Camerata RCO en het Alma Quartet is cruciaal. Door de combinatie word ik ook een betere muzikant. Met het kwartet speel ik altijd op het scherp van de snede. In het orkest heerst bij de eerste violen tijdens de repetities een relaxte sfeer, maar tijdens een concert is iedereen er voor de volle honderd procent. En het is heerlijk om je eigen taal te kunnen spreken en zeker te weten dat collega’s je sarcastische humor begrijpen.’

‘Kamermuziek spelen is belangrijk voor je ontwikkeling als muzikant. Als strijker in het orkest is het toch vooral aanpassen, je voegen in de klankkleur en de dirigent volgen. In kamermuziek kun je je individualiteit ontwikkelen. Ik voel mezelf een echte muzikant, geen violist. Een violist kun je opleiden, een muzikant kun je niet kweken, dat zit in je. Ik wil in het diepe duiken, diep durven gaan en niet aan de oppervlakte blijven. Ik wil echt praten met de muziek. Als ik mensen niet ontroer met mijn spel heb ik zowel hun als mijn tijd verdaan.

Juist in deze tijden voel je de kracht van kamermuziek, van samenspelen. Na elkaar twee maanden niet gezien te hebben mochten we in mei met ons Alma Quartet [waarin ook collega’s Benjamin Peled, Jeroen Woudstra en Clément Peigné, red.] in een lege Grote Zaal eindelijk weer samen spelen. Dat was ontroerend. Eerder hadden we wel pogingen gedaan online en we hebben het met mondkapjes geprobeerd. Maar dat werkt dus gewoon niet. Je moet elkaars mimiek kunnen zien.’

‘Als ik mensen niet ontroer, heb ik zowel hun als mijn tijd verdaan’

Dwang en aanmoediging

Muziek is Marc Daniel van Biemen met de paplepel ingegoten, en niet altijd vrijwillig. ‘Als jongetje heb ik cello en piano geprobeerd, maar mijn ouders zagen al snel dat ik meer talent voor viool had. Mijn vader [Wybo van Biemen, violist in het Residentie Orkest, red.] besloot daar vol op in te zetten. Op mijn negende ging ik naar het conservatorium en op mijn twaalfde studeerde ik al zes uur per dag. Daar kwam natuurlijk een zekere dwang bij kijken. Welk kind gaat nu uit zichzelf zes uur per dag studeren?

Ik heb een flinke aversie tegen studeren ontwikkeld, maar toch dank ik mijn vader ook gretig, want ik heb geleerd om heel effectief te studeren. Niet lekker genieten van wat wel goed gaat, maar focussen op problemen en die oplossen. Daarmee krijg je op technisch gebied een voorsprong. Tijdens het studeren speel ik alsof ik optreed. Je weet nooit wie er meeluistert.’ Lachend: ‘Ik heb nog nooit een klacht van de buren gehad. Misschien komt dat ook wel door ervaringen uit mijn jeugd. Mijn vader speelde eindeloos en heel nadrukkelijk moeilijke loopjes. Vreselijk vond ik dat.’

‘Op mijn twaalfde kreeg ik les van Jaap van Zweden. Toen Jaap geen tijd meer had, belde hij Herman Krebbers. Die was eigenlijk al met pensioen, maar dankzij Jaap mocht ik bij hem thuis komen voor privéles. Over de kosten hoefden we ons geen zorgen te maken, daar had meneer Krebbers nog wel een potje voor. Hij was een zeer inspirerende leraar, zijn kritiek was altijd positief. Hij hamerde nooit op waar je niet goed in was. Juist door zijn aanmoediging wilde je alleen maar nog beter worden. Ik herinner me nog dat ik Beethovens Vioolconcert in D groot speelde toen ik zestien was. Hij zei dat hij van alle leerlingen die hij ooit had gehad nog nooit zo’n mooie Beethoven had gehoord. Dat werkte voor mij heel motiverend.’

Venster naar de wereld

‘Wanneer ik mijn huiswerk deed moest ik zelf maar uitzoeken. Mijn vader vond school überhaupt niet belangrijk. Ergens heeft hij wel gelijk gekregen. Aan mijn vwo-diploma heb ik eigenlijk helemaal niets. Maar wat ik op het Haags Montessori Lyceum wel heel goed geleerd heb, is om alles naar je hand te zetten, dealtjes te sluiten met docenten. Zo werkt het in de echte wereld ook, je bent steeds aan het onderhandelen. Als diehard klassieke muzikant was ik natuurlijk een ­outsider. Pesterijtjes hoorden erbij, maar ik was ook een uitverkorene. Als je ergens heel goed in bent, helpt dat natuurlijk wel.’

‘Tijdens het studeren speel ik alsof ik optreed. Je weet nooit wie er meeluistert.’

Veel bruikbare kennis heeft hij op school misschien niet opgedaan, wel vriendschappen voor het leven. ‘Mijn beste vrienden heb ik daar leren kennen. We noemen onszelf gekscherend The Golden Four: Victor Mids en Oscar Verpoort maken het tv-programma Mindf*ck en de derde, Dylan Ligtvoet, is de manager van Victor. Voor mij was de middelbare school echt een venster naar een andere wereld, thuis was alles hogere kunst. Ik heb in het programma van Victor wel eens een klein rolletje gespeeld, een cameo als straatmuzikant.’

Podiumvrees

Zijn vader had Marc Daniel graag als beroemd solist gezien. Die droom is om twee redenen niet uitgekomen. ‘Mijn vader overleed in 2007, toen ik 21 was. Maar daarnaast heb ik een acceptabele vorm van faalangst en podiumvrees. Bij het Nationaal Vioolconcours ‘Oscar Back’ [in 2009, red.] had ik zelfs het Vioolconcert van Sibelius niet gestudeerd, het verplichte werk voor de finale. Toen ik onverwacht wel zo ver kwam, brak totale paniek uit. Wat het meest magische moment had moeten zijn werd een verschrikking. Tijdens die uitvoering dacht ik voortdurend: hoe kom ik hier doorheen? Ik realiseerde me dat ik geen solist zou kunnen worden. Ik kan niet met die stress omgaan.’

Dus richtte Marc Daniel zijn vizier op orkesten. ‘Mijn allereerste auditie voor de orkestacademie van de Berliner Philharmoniker was meteen raak. Onderdeel van de opleiding was ook het leren auditeren, dus toen er een vacature in Amsterdam voorbijkwam heb ik me aangemeld. Ik zag niet aankomen dat ik het proefspel zou winnen, een bizar geluksmoment. Voor zulke belangrijke momenten slik ik trouwens nu wel bètablokkers. Een heel lichte dosis, bijna een placebo, maar als ik het niet doe heb ik echt een handicap. Ik zie het als een aandoening waarvoor je medicijnen kunt gebruiken. Het maakt dat ik volledig kan opgaan in de muziek.’

Gelukkig

‘Ik ben een gelukkig mens. Dat had ik vier jaar geleden nog niet kunnen zeggen. Er is toch nog altijd die stem van mijn vader in mijn hoofd die zegt ‘je moet beter, hoger’. Maar de flexibiliteit die ik nu heb met de balans tussen het orkest, Camerata RCO en het Alma Quartet is cruciaal. Door de combinatie word ik ook een betere muzikant. Met het kwartet speel ik altijd op het scherp van de snede. In het orkest heerst bij de eerste violen tijdens de repetities een relaxte sfeer, maar tijdens een concert is iedereen er voor de volle honderd procent. En het is heerlijk om je eigen taal te kunnen spreken en zeker te weten dat collega’s je sarcastische humor begrijpen.’

  • De viool van Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

    De viool van Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

  • De viool van Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

    De viool van Marc Daniel van Biemen

    foto: Eduardus Lee

De viool van Marc Daniel van Biemen

‘Op m’n twaalfde kreeg ik mijn eerste hele viool. Mijn vader kende iemand van Bein & Fushi, een beroemde vioolhandelaar. Die kwam langs met drie dubbele vioolkoffers. Daaruit kozen we voor mij een moderne viool, maar mijn vader werd verliefd op een samengestelde Nicolò Amati. Zo’n verkoper weet natuurlijk wel wat hij meeneemt naar een klant. Mijn vader verkocht zijn Testore en van de opbrengst kon hij beide violen betalen. Toen ik in Amerika studeerde en twintig werd, gaf hij mij zijn Amati. Ik vond het geweldig, hoopte daar al een paar jaar op. Ik realiseerde me toen natuurlijk niet dat dat betekende dat zijn loopbaan als violist voorbij was. En dat hij een jaar later zou overlijden. Het is voor mij een belangrijk instrument, ik zal het nooit wegdoen. Sommige musici zijn altijd op zoek naar een nieuw instrument. Dat heb ik niet, ik ken de zwakke plekken van de viool en weet precies hoe ik hem moet bespelen. Mijn moderne viool gebruik ik nu als ik een tweede, anders gestemde viool nodig heb (scordatura). Ik heb mijn vader nooit een concert op de Amati horen geven. Ik heb wel een opname van zijn laatste concert, maar heb nog nooit de moed gehad om daarnaar te luisteren.’

Luisteren naar het Alma Quartet en pianiste Nino ­Gvetadze? Ga naar de Empty Concert­gebouw Session. Op preludium.nl/luistertips-biemen deelt Marc Daniel zijn persoonlijke luistertips. Luister mee!

De viool van Marc Daniel van Biemen

‘Op m’n twaalfde kreeg ik mijn eerste hele viool. Mijn vader kende iemand van Bein & Fushi, een beroemde vioolhandelaar. Die kwam langs met drie dubbele vioolkoffers. Daaruit kozen we voor mij een moderne viool, maar mijn vader werd verliefd op een samengestelde Nicolò Amati. Zo’n verkoper weet natuurlijk wel wat hij meeneemt naar een klant. Mijn vader verkocht zijn Testore en van de opbrengst kon hij beide violen betalen. Toen ik in Amerika studeerde en twintig werd, gaf hij mij zijn Amati. Ik vond het geweldig, hoopte daar al een paar jaar op. Ik realiseerde me toen natuurlijk niet dat dat betekende dat zijn loopbaan als violist voorbij was. En dat hij een jaar later zou overlijden. Het is voor mij een belangrijk instrument, ik zal het nooit wegdoen. Sommige musici zijn altijd op zoek naar een nieuw instrument. Dat heb ik niet, ik ken de zwakke plekken van de viool en weet precies hoe ik hem moet bespelen. Mijn moderne viool gebruik ik nu als ik een tweede, anders gestemde viool nodig heb (scordatura). Ik heb mijn vader nooit een concert op de Amati horen geven. Ik heb wel een opname van zijn laatste concert, maar heb nog nooit de moed gehad om daarnaar te luisteren.’

Luisteren naar het Alma Quartet en pianiste Nino ­Gvetadze? Ga naar de Empty Concert­gebouw Session. Op preludium.nl/luistertips-biemen deelt Marc Daniel zijn persoonlijke luistertips. Luister mee!

Meer interviews met orkestleden

Dit artikel wordt u gratis aangeboden door Preludium. Meer lezen? Abonneer dan nu.