Barbers Adagio for Strings
door Heleen van de Leur 28 dec. 2018 28 december 2018
Het Adagio for Strings van Samuel Barber is een van de droevigste, maar ook een van de populairste stukken klassieke muziek ooit geschreven. Hoe krijgt Barber het voor elkaar om met zo weinig melodisch materiaal luisteraars zo tot tranen te roeren?
Het Adagio for Strings is een vroeg werk van Samuel Barber. De Amerikaanse componist schreef het in eerste instantie als middendeel voor een strijkkwartet, maar het werd bekend als een op zichzelf staand werk, in een eigen arrangement voor strijkorkest. Het kwartet werd pas in 1943 gepubliceerd, terwijl de première van het Adagio for Strings al in 1938 plaatsvond.
Bekijk het concertprogramma van 8 januari | Academy of St Martin in the Fields
Sinds die eerste uitvoering is het werk wereldwijd uitgegroeid tot een populair stuk, vooral voor momenten van rouw. Het werd gespeeld op verschillende grote begrafenissen, zoals die van de presidenten Franklin Delano Roosevelt en Kennedy, prinses Gracia van Monaco, componist Leonard Bernstein en Albert Einstein.
In de laatste twee decennia werd de muziek steeds vaker gebruikt bij herdenkingsbijeenkomsten voor slachtoffers van terrorisme: ze klonk bij herdenkingen van de aanslagen op 11 september 2001, de aanslag op Charlie Hebdo en de bomaanslag in Manchester.
In 2004 werd het Adagio for Strings door luisteraars van de BCC verkozen tot het droevigste klassieke muziekstuk, waarmee het zelfs boven When I’m Laid in Earth (‘Dido’s Lament’) van Purcell eindigde. Hoe kan het dat het werk zoveel luisteraars weet te raken? En waarom is het zo geschikt als rouwmuziek?
Verdriet en onbehagen
De opening van het Adagio for Strings laat in enkele maten de muzikale taal van het gehele werk zien. De eerste viool begint met een eenzame noot, pianissimo gespeeld. Het is de bes, de grondtoon (tonica) van het werk.
Fig. 1: In de eerste twaalf maten hoor je de muzikale taal van de rest van het werk
Doordat hij zo zacht wordt gespeeld, wordt de luisteraar als het ware gedwongen de oren goed open te zetten en echt te luisteren. De lang aangehouden bes krijgt pas na enkele seconden begeleiding van de rest van het ensemble. De overige strijkers spelen samen een mineurakkoord op de vierde trap met septiem (es).
Kort daarna verandert deze in een vijfde trap: een f-akkoord. Daardoor ontstaat er een sterke dissonant: de bes in de eerste violen botst nu met de a uit het onderliggende akkoord en wil graag oplossen. Dit soort dissonanten blijft in het hele werk terugkeren en zorgt zo voor spanning en onbehagen.
Het Adagio for Strings is een vroeg werk van Samuel Barber. De Amerikaanse componist schreef het in eerste instantie als middendeel voor een strijkkwartet, maar het werd bekend als een op zichzelf staand werk, in een eigen arrangement voor strijkorkest. Het kwartet werd pas in 1943 gepubliceerd, terwijl de première van het Adagio for Strings al in 1938 plaatsvond.
Bekijk het concertprogramma van 8 januari | Academy of St Martin in the Fields
Sinds die eerste uitvoering is het werk wereldwijd uitgegroeid tot een populair stuk, vooral voor momenten van rouw. Het werd gespeeld op verschillende grote begrafenissen, zoals die van de presidenten Franklin Delano Roosevelt en Kennedy, prinses Gracia van Monaco, componist Leonard Bernstein en Albert Einstein.
In de laatste twee decennia werd de muziek steeds vaker gebruikt bij herdenkingsbijeenkomsten voor slachtoffers van terrorisme: ze klonk bij herdenkingen van de aanslagen op 11 september 2001, de aanslag op Charlie Hebdo en de bomaanslag in Manchester.
In 2004 werd het Adagio for Strings door luisteraars van de BCC verkozen tot het droevigste klassieke muziekstuk, waarmee het zelfs boven When I’m Laid in Earth (‘Dido’s Lament’) van Purcell eindigde. Hoe kan het dat het werk zoveel luisteraars weet te raken? En waarom is het zo geschikt als rouwmuziek?
Verdriet en onbehagen
De opening van het Adagio for Strings laat in enkele maten de muzikale taal van het gehele werk zien. De eerste viool begint met een eenzame noot, pianissimo gespeeld. Het is de bes, de grondtoon (tonica) van het werk.
Fig. 1: In de eerste twaalf maten hoor je de muzikale taal van de rest van het werk
Doordat hij zo zacht wordt gespeeld, wordt de luisteraar als het ware gedwongen de oren goed open te zetten en echt te luisteren. De lang aangehouden bes krijgt pas na enkele seconden begeleiding van de rest van het ensemble. De overige strijkers spelen samen een mineurakkoord op de vierde trap met septiem (es).
Kort daarna verandert deze in een vijfde trap: een f-akkoord. Daardoor ontstaat er een sterke dissonant: de bes in de eerste violen botst nu met de a uit het onderliggende akkoord en wil graag oplossen. Dit soort dissonanten blijft in het hele werk terugkeren en zorgt zo voor spanning en onbehagen.
De vijfde trap in deze tweede maat lost niet op naar een eerste trap, zoals de luisteraar verwacht. In plaats daarvan keert de harmonie terug naar de vierde trap met septiem. Ook dit doet Barber op vele andere momenten in het Adagio (zie ook de vijfde trap in maat 8 die niet oplost): het eerste harmonische rustpunt volgt pas na de climax in maat 53, na zes (!) minuten. Door de oplossing steeds te blijven uitstellen, creëert Barber een voortdurend gevoel van hopeloosheid bij de luisteraar.
Een andere manier waarop Barber al in de eerste paar maten zorgt voor melancholie, is de opbouw van het thema. In eerste instantie lijkt het thema hoopvol: een stijgende lijn van drie noten, telkens twee keer gespeeld en dan een toon hoger herhaald. Maar omdat de harmonische oplossing uitblijft, klinkt het thema uiteindelijk toch verre van hoopvol.
Juist op het moment dat de melodie de es bereikt (de grondtoon van het onderliggende akkoord) wordt een septiem toegevoegd in de tweede viool en daalt de melodie naar een c. De c is de tweede toon in de toonsoort en daardoor opnieuw een toon met spanning: hij wil oplossen naar de bes, maar dat gebeurt niet.
Barber herhaalt deze ‘truc’ in het tweede deel van het thema (maat 5-8, ). Het thema begint weer met de drie stijgende noten, waarna dit keer een dalende lijn volgt. Ook deze dalende ladder gaat nét niet door tot de tonica bes, maar eindigt weer op de onbevredigende c.
In het derde segment van het thema (maat 8-12, ) gebruikt Barber een andere manier om een gevoel van diepe droefenis op te roepen. Na een herhaling van het begin van het thema, die eindigt met een onverwachte sprong in de eerste en tweede violen, ontstaat er een tritonus: een overmatige kwart.
De tritonus is een van de meest dissonante intervallen en wordt traditioneel gebruikt om een gevoel van onbehagen te creëren. Dit interval keert telkens aan het eind van het thema terug. Net als hij oplost begint het thema opnieuw: in maat 13 in de altviolen en in maat 22 in de cello’s.
Schreeuw om hulp
Het Adagio wordt steeds indringender naarmate het vordert. De opbouw is te zien in zowel dynamiek als textuur en het komt tot een uitbarsting in maat 48-52 . Het stijgende thema zien we hier tegelijkertijd in de eerste violen en de altviolen terugkomen. De violen spelen het maar liefst twee octaven hoger dan de eerste keer, aan de top van hun bereik.
Fig. 2: Zowel in dynamiek als in structuur komt het stuk in maat 48-52 tot een uitbarsting
In maat 50 houdt de constante stroom van kwartnoten op en komt de bes van het begin weer terug, nu fortissimo en vele malen indringender door de hoge ligging. Het klinkt als een schreeuw om hulp. Daaronder ligt een dissonant akkoord: bes mineur met een verlaagde zesde toon, de ges, in de tweede helft van de maat gespeeld door de tweede violen en cello’s, die leidt tot een korte harmonische zoektocht. In maat 52 volgt de bevrijding, als es klein ineens Fes groot wordt, dat klinkt als het harmonisch ver verwijderde E groot.
Na deze climax en een moment van bezinning keert Barber in maat 57 terug naar het oorspronkelijke thema. Dat wordt alleen niet afgemaakt: het derde segment met de tritonus ontbreekt en wordt vervangen door drie enkele noten (maat 64-65). Dan komt de bes weer terug, een octaaf lager dan de eerste keer.
Fig. 3: Barber maakt het oorspronkelijke thema niet af
Het motief van drie noten wordt uitvergroot (maat 67) en het stuk komt tot stilstand. Het onderliggende akkoord is een vijfde trap die opnieuw smeekt om een oplossing. Barber geeft ons die oplossing niet. Zo laat hij de luisteraar verloren achter.
De vijfde trap in deze tweede maat lost niet op naar een eerste trap, zoals de luisteraar verwacht. In plaats daarvan keert de harmonie terug naar de vierde trap met septiem. Ook dit doet Barber op vele andere momenten in het Adagio (zie ook de vijfde trap in maat 8 die niet oplost): het eerste harmonische rustpunt volgt pas na de climax in maat 53, na zes (!) minuten. Door de oplossing steeds te blijven uitstellen, creëert Barber een voortdurend gevoel van hopeloosheid bij de luisteraar.
Een andere manier waarop Barber al in de eerste paar maten zorgt voor melancholie, is de opbouw van het thema. In eerste instantie lijkt het thema hoopvol: een stijgende lijn van drie noten, telkens twee keer gespeeld en dan een toon hoger herhaald. Maar omdat de harmonische oplossing uitblijft, klinkt het thema uiteindelijk toch verre van hoopvol.
Juist op het moment dat de melodie de es bereikt (de grondtoon van het onderliggende akkoord) wordt een septiem toegevoegd in de tweede viool en daalt de melodie naar een c. De c is de tweede toon in de toonsoort en daardoor opnieuw een toon met spanning: hij wil oplossen naar de bes, maar dat gebeurt niet.
Barber herhaalt deze ‘truc’ in het tweede deel van het thema (maat 5-8, ). Het thema begint weer met de drie stijgende noten, waarna dit keer een dalende lijn volgt. Ook deze dalende ladder gaat nét niet door tot de tonica bes, maar eindigt weer op de onbevredigende c.
In het derde segment van het thema (maat 8-12, ) gebruikt Barber een andere manier om een gevoel van diepe droefenis op te roepen. Na een herhaling van het begin van het thema, die eindigt met een onverwachte sprong in de eerste en tweede violen, ontstaat er een tritonus: een overmatige kwart.
De tritonus is een van de meest dissonante intervallen en wordt traditioneel gebruikt om een gevoel van onbehagen te creëren. Dit interval keert telkens aan het eind van het thema terug. Net als hij oplost begint het thema opnieuw: in maat 13 in de altviolen en in maat 22 in de cello’s.
Schreeuw om hulp
Het Adagio wordt steeds indringender naarmate het vordert. De opbouw is te zien in zowel dynamiek als textuur en het komt tot een uitbarsting in maat 48-52 . Het stijgende thema zien we hier tegelijkertijd in de eerste violen en de altviolen terugkomen. De violen spelen het maar liefst twee octaven hoger dan de eerste keer, aan de top van hun bereik.
Fig. 2: Zowel in dynamiek als in structuur komt het stuk in maat 48-52 tot een uitbarsting
In maat 50 houdt de constante stroom van kwartnoten op en komt de bes van het begin weer terug, nu fortissimo en vele malen indringender door de hoge ligging. Het klinkt als een schreeuw om hulp. Daaronder ligt een dissonant akkoord: bes mineur met een verlaagde zesde toon, de ges, in de tweede helft van de maat gespeeld door de tweede violen en cello’s, die leidt tot een korte harmonische zoektocht. In maat 52 volgt de bevrijding, als es klein ineens Fes groot wordt, dat klinkt als het harmonisch ver verwijderde E groot.
Na deze climax en een moment van bezinning keert Barber in maat 57 terug naar het oorspronkelijke thema. Dat wordt alleen niet afgemaakt: het derde segment met de tritonus ontbreekt en wordt vervangen door drie enkele noten (maat 64-65). Dan komt de bes weer terug, een octaaf lager dan de eerste keer.
Fig. 3: Barber maakt het oorspronkelijke thema niet af
Het motief van drie noten wordt uitvergroot (maat 67) en het stuk komt tot stilstand. Het onderliggende akkoord is een vijfde trap die opnieuw smeekt om een oplossing. Barber geeft ons die oplossing niet. Zo laat hij de luisteraar verloren achter.