Alles is muziek
door Anna de Vey Mestdagh 27 aug. 2019 27 augustus 2019
Tweede violiste in het Concertgebouworkest Anna de Vey Mestdagh laat in haar maandelijkse column voor Preludium weten wat haar zoal bezighoudt. Deze maand: in alles zit muziek.
De vakantie is omgevlogen en het is alweer zover, de allereerste orkestrepetitie van het seizoen begint over een half uur. Op de lessenaar staat ‘Winterdromen’, de Eerste symfonie van Tsjaikovski. Met frisse moed fiets ik richting Concertgebouw en ik kan er niet omheen: na de welverdiende rust staan mijn zintuigen weer op scherp. In iedere baksteen zie ik een verhaal, iedere boom lijkt een wonder der natuur en wanneer ik mijn oren spits kan ik de rupsen horen knagen.
Het is gek en misschien zijn het wel onthoudingsverschijnselen, maar in alles wat ik zo duidelijk zie en hoor lijken bepaalde muziekstukken tot uiting te komen. De Koningin van de nacht klinkt me tegemoet vanuit de hoogste bomen, spatzuiver en in alle toonsoorten. Even later treft me het tikken van het voetgangerslicht, even volhardend als het ritme van de Bolero van Ravel. Het waarschuwingssignaal van de bovengrondse metro die ik passeer, een grote terts naar beneden, roept spontaan het begin van het tweede deel van Brahms’ Vioolconcert op. Het is bijna jammer dat de fietstocht maar twintig minuten duurt, want wie weet wat ik anders nog tegengekomen zou zijn.
De vraag blijft of de componisten geïnspireerd werden door de wereld om hen heen of dat ze die wereld met hun composities juist een diepere betekenis hebben gegeven. Voor een aantal van hen geldt zeker dat ze rechtstreeks bestaande geluiden hebben gebruikt, denk aan Olivier Messiaen met zijn vogelgeluiden, aan de grote romantici met hun onweer en koebellen. Andere componisten schetsen eerder een beeld of een gevoel. De symfonie van Tsjaikovski die we straks gaan repeteren bijvoorbeeld is een en al weemoedige herinnering aan de winters van zijn jeugd.
Vlak voordat ik aankom bij Het Concertgebouw zie ik een vrachtwagen met zo’n ronddraaiende bak langs de weg staan. Op de zijkant staat een niet al te originele leus: ‘C’est le béton qui fait la musique’. Mijn eerste gedachte is: even luisteren. En jawel hoor, het zacht zoemend geruis van het ronddraaiende beton lijkt sprekend op het relaxte ritme van brushes op een snare drum. Ik had het kunnen weten. Zelfs in beton zit dus muziek.
De vakantie is omgevlogen en het is alweer zover, de allereerste orkestrepetitie van het seizoen begint over een half uur. Op de lessenaar staat ‘Winterdromen’, de Eerste symfonie van Tsjaikovski. Met frisse moed fiets ik richting Concertgebouw en ik kan er niet omheen: na de welverdiende rust staan mijn zintuigen weer op scherp. In iedere baksteen zie ik een verhaal, iedere boom lijkt een wonder der natuur en wanneer ik mijn oren spits kan ik de rupsen horen knagen.
Het is gek en misschien zijn het wel onthoudingsverschijnselen, maar in alles wat ik zo duidelijk zie en hoor lijken bepaalde muziekstukken tot uiting te komen. De Koningin van de nacht klinkt me tegemoet vanuit de hoogste bomen, spatzuiver en in alle toonsoorten. Even later treft me het tikken van het voetgangerslicht, even volhardend als het ritme van de Bolero van Ravel. Het waarschuwingssignaal van de bovengrondse metro die ik passeer, een grote terts naar beneden, roept spontaan het begin van het tweede deel van Brahms’ Vioolconcert op. Het is bijna jammer dat de fietstocht maar twintig minuten duurt, want wie weet wat ik anders nog tegengekomen zou zijn.
De vraag blijft of de componisten geïnspireerd werden door de wereld om hen heen of dat ze die wereld met hun composities juist een diepere betekenis hebben gegeven. Voor een aantal van hen geldt zeker dat ze rechtstreeks bestaande geluiden hebben gebruikt, denk aan Olivier Messiaen met zijn vogelgeluiden, aan de grote romantici met hun onweer en koebellen. Andere componisten schetsen eerder een beeld of een gevoel. De symfonie van Tsjaikovski die we straks gaan repeteren bijvoorbeeld is een en al weemoedige herinnering aan de winters van zijn jeugd.
Vlak voordat ik aankom bij Het Concertgebouw zie ik een vrachtwagen met zo’n ronddraaiende bak langs de weg staan. Op de zijkant staat een niet al te originele leus: ‘C’est le béton qui fait la musique’. Mijn eerste gedachte is: even luisteren. En jawel hoor, het zacht zoemend geruis van het ronddraaiende beton lijkt sprekend op het relaxte ritme van brushes op een snare drum. Ik had het kunnen weten. Zelfs in beton zit dus muziek.